376
2 NOVEMBER 1960
voorstellen die deze begroting vergezellen, stel ik er prijs op mijn
waardering uit te spreken voor de wijze waarop Uw College haar
taak verricht.
De goede verhoudingen in onze raad werden zeker gestimuleerd
door enkele door U genomen initiatieven, Mijnheer de Voorzitter;
mede namens mijn fractie betuig ik U hiervoor mijn hartelijke
dank.
Aan de ambtenaren van diensten en bedrijven mijn dank voor het
vele dat zij voor onze gemeente verrichten.
De heer MINDERHOUD zegt het volgende:
Mijnheer de voorzitter,
Van het jaar 1960 zijn 10 maanden verstreken en op deze terug
ziende, is er toch wel het een en ander gebeurd.
In de eerste plaats is wethouder Jongbloed uit deze raad heen
gegaan en vrij spoedig na zijn ontslag, voor goed van ons wegge
nomen. Hierin hebben we te berusten, al valt het wel eens moeilijk.
Zijn vertrouwde figuur missen wij node en we zullen aan hem blij
ven denken als aan een man, die op zijn post bleef tot het niet meer
kon. Andere mutaties dan alleen zijn vervanging als wethouder en
het aanvullen, met een nieuw lid, van de opengevallen plaats, heb
ben niet plaats gevonden.
Mede door het beleid van de heer Jongbloed zijn vele delen van
Breda ontsloten voor woningbouw en ik denk dan aan de verdere
bebouwing van het Brabantpark, Boeimeer en de Blauwe Kei, ter
wijl in Doornbos en het Mariaveld een begin van uitvoering is ge
maakt met het bouwrijp maken van deze gebieden en reeds vele
woningen zijn verrezen. Op de Markendaalseweg is een nieuw
politiebureau in aanbouw en in vele straten van Breda is nieuwe
riolering en straatverlichting aangebracht. Met de afvoer van het
rioolwater naar het Hollands Diep is men begonnen en het ziet er
naar uit, dat spoedig aan andere projecten de eerste hand zal wor
den gelegd, gezien de vele voorstellen, die in dit jaar door de raad
zijn goedgekeurd. Breda breidt zich steeds meer uit en zal zich dan
ook steeds meer als een grote stad moeten gedragen. Jammer, dat
wij niet de vrije hand hebben om te doen wat nodig is om dit spoe
dig te bereiken, daar de financieringsmiddelen daartoe ons ontbre
ken en ons ten dele ook worden onthouden.
Als vanzelf kom ik dan tot bespreking van de begroting voor het
jaar 1961 en de nota van aanbieding bij die begroting.
Die begeleidende nota is een zeer uitvoerig en gedegen stuk werk,
gemakkelijk te lezen en ik breng U dan ook hulde voor de wijze
waarop U de begroting hebt willen toelichten. U hebt getracht het
tekort der laatste jaren niet te doen groeien. Dit is alleszins prij
zenswaardig, al blijft het uiteraard jammer, dat wij maar niet van
die begrotingstekorten kunnen afkomen.
U zegt, dat, voortgaande bij het samenstellen van de begroting
op de wijze als voor 1960 heeft plaats gevonden, het tekort aan
dekkingsmiddelen voor 1961 van rond 4 miljoen tot 5% 6 miljoen
zou zijn gestegen. De vraag rijst dan of men voor 1961 werkelijk
met een bedrag van rond 1 y2 miljoen minder kan volstaan. U geeft
wel aan waar deze verlagingen op gevonden kunnen worden, maar
het feit blijft bestaan, dat met minder moet worden rondgekomen,
dus ook minder wordt uitgevoerd, dan gewenst is. Het verwezenlij
ken van verschillende wensen wordt dus naar enkele jaren later
verschoven en welke gevolgen heeft dat? Het laat mij niet los, dat
door deze handelwijze men bij de provincie en het rijk zal denken,