392 3 NOVEMBER 1960 verder stadium kwam en nadat in het centraal rapport hiernaar uitdruk kelijk werd gevraagd, hebben wij U, overigens onder alle voorbehoud, de achtergronden van onze gedachten geschetst. Ook thans moeten wij echter gezien de talrijke afwijkingen die zich ten aanzien van de ver wachtingen nog kunnen voordoen de cijfers met de nodige voorzichtig heid hanteren. De heer Vis vraagt verder een inzicht in de potentiële lasten die op de gemeente gaan drukken terzake van investeringen die zijn goedgekeurd maar nog niet tot uitvoering zijn gekomen. Ten aanzien hiervan merken wij op dat op de begrotingswijziging, welke behoort bij de voorstellen van ons college, de afschrijvingspercentages zijn vermeld, zodat ten aanzien van iedere voorgestelde investering de lasten van rente en aflossing kunnen worden berekend. Ten aanzien van het totaal der potentiële kapitaalslasten, welke voort vloeien uit reeds goedgekeurde maar nog niet uitgevoerde werken, stellen wij ons voor jaarlijks bij ons voorstel tot overbrenging van kapitaals kredieten, hetgeen bij begrotingswijziging in het begin van het jaar pleegt te gebeuren, een totaal overzicht te geven van de daarop drukkende potentiële lasten en deze in vergelijking te brengen met hetzelfde gegeven van een of meer voorafgaande jaren. Wat de situatie van dit moment betreft kan worden gesteld, dat de nog niet uitgevoerde door gedeputeerde staten goedgekeurde onrendabele kredieten per eind augustus 1960 een totaal-bedrag vormden van 15.000.000,De rente en afschrijving is naar globale raming te stellen op 1.390.000,—. Opgemerkt moet worden dat hierbij in zekere zin moet worden gesproken van een constante voorraad nog uit te voeren werken welke van jaar tot jaar doorschuift. Het is de raad voldoende bekend, dat dit altijd zo geweest is en altijd zo zal blijven. Op de vraag wat er bedoeld wordt met de opmerking dat enkele onderhoudswerken niet die zorg kunnen krijgen die wenselijk zou zijn, kunnen wij antwoorden dat niet alleen bij het maken van de raming voor de onderhoudswerken maar ook bij de werkelijke uitvoering er naar ge streefd zal worden binnen het bedrag van 1960 te blijven, hetgeen enige beperking en versobering nodig zal maken. Op de vraag ten aanzien van de tarieven van de nutsbedrijven en met name op de vraag of er wel tariefsverlaging mogelijk zou zijn geweest indien de winst uit de nutsbedrijven niet nodig was geweest voor het sluitend maken van de begroting, kan worden geantwoord dat zulks afhan kelijk zou zijn geweest van de nog niet beantwoorde vraag of de reserves voor achterstallig onderhoud en vernieuwingen reeds voldoende groot zijn. Op een verantwoorde omvang van deze reserve zullen wij terugkomen bij ons in de loop van het jaar 1961 te verwachten voorstel aangaande de tarieven voor gas en elektriciteit. Bij het bezien van deze tarieven zal naar een zo goed mogelijke tariefstelling worden gestreefd, echter met handhaving van de geraamde winst op 650.000,—. De gedachtengang van ons college, dat de vergoeding voor door de gemeente te verlenen diensten in principe op de kostprijs gesteld moet worden, moet niet in te algemene zin worden genomen. Zij geldt met name niet op het gebied van onderwijs, sociale en cultu rele zaken, sport en andere dergelijke terreinen. Wij achten een vergoeding van 6,per emmer per jaar voor reini gingsrecht niet te hoog; uit het feit dat hier een verhoging met 200 plaats kan hebben, waardoor gekomen wordt tot een bedrag van niet meer dan 0,50 per maand, kan naar onze mening slechts geconcludeerd worden dat de Bredase bevolking tot heden wel zeer weinig aan deze zeer belangrijke en als zodanig ook gewaardeerde dienst heeft behoeven te offeren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 392