394
3 NOVEMBER 1960
college noodwendig de nodige vrijheid van handelen hebben, omdat het
voor het bestuur nodig is dat het zich niet strak gebonden weet aan een
plan en de nodige vrijheid van handelen moet hebben. Wij zullen echter
nagaan of een zodanig program kan worden opgesteld, dat zowel aan
uw verlangens als aan onze moeilijkheden tegemoet kan komen.
Hetgeen de voorzitter reeds over het indienen der begroting heeft gezegd,
moet ik volledig onderschrijven.
Het is niet mogelijk ze zo tijdig, vóór de maand augustus, aan de raad
aan te bieden, dat de raad nog vóór de vakanties de gelegenheid krijgt de
stukken voldoende te bestuderen. Wij menen de beste oplossing gevonden
te hebben bij de gang van zaken, zoals deze juist heeft plaats gehad, nl.
aanbieding half augustus en afdelingsonderzoek half september. Of de
behandeling beter door een commissie uit de raad zal kunnen geschieden
betwijfelen wij, gezien de feitelijke gang van zaken. Indien echter de raad
op dit punt wensen mocht hebben, mogelijk zelfs tot afschaffing van de
schriftelijke voorbereiding wil overgaan, dan zullen wij dit gaarne ver
nemen. Ik moet de raad er wel op wijzen, dat er ontzaglijk veel werk is
aan het samenstellen van de begroting. Zodra deze begroting is vastgesteld
beginnen we weer de voorbereidingen voor die van het volgend jaar.
Het is steeds weer een toer om op tijd klaar te komen.
De heer Minderhoud heeft verder nog gesproken over de hoogte van
de winst van de lichtbedrijven. In de nota van antwoord is de winst ver
geleken met de omvang van de investeringen, waarbij een winst van
650.000,op een investering van 20.000.000,niet overmatig is te
noemen. Wanneer we de winst vergelijken met de omzet dan zien we,
dat de omzet ruim 10.000.000,— is, waaruit blijkt, dat de winst
bedraagt.
Het ontbreken van een regeling voor de financiering van de kosten van
de wegen in het wetsontwerp „Financiële verhoudingswet" is inderdaad
een leemte gezien in het kader van het streven van de Commissie-Oud
om waar mogelijk en noodzakelijk de uitkeringen uit het gemeentefonds te
construeren als doeluitkeringen.
Wat Breda betreft is dit onderdeel van de voorstellen van de Commissie-
Oud relatief van minder belang.
De door de Commissie-Oud ontworpen regeling is meer gericht op de
vele kleinere gemeenten met een uitgebreid wegennet.
Wat betreft de suggestie van de heer Melzer tot instelling van een
financiële commissie uit de raad, willen burgemeester en wethouders zich
conformeren aan hun reeds vroeger ingenomen standpunt, waarbij van
een behoefte aan een dergelijke commissie bij burgemeester en wethouders
niet is gebleken.
Overigens zijn burgemeester en wethouders bereid om de commissie,
belast met het nazien der rekening, ook in te schakelen in bijzondere geval
len bij grote investeringen. Indien voor alle kredieten een financiële com
missie zou moeten worden ingeschakeld, zouden de desbetreffende voor
stellen niet in andere commissies kunnen worden behandeld tenzij er op
dubbel werk zou worden prijs gesteld.
De heer Melzer breekt nog een lans voor de in het wetsontwerp opge
nomen bepaling in artikel 10, 2e lid, de zgn. verfijning van het schaal
bedrag en wijst de vanuit gemeentelijke kring hierop gekomen kritiek van
de hand, met de mededeling, dat de verdere uitwerking van deze bepaling
moet worden afgewacht.
De vaagheid van de tekst op dit belangrijke punt van het wetsontwerp
maakt ons toch wel bezorgd, dat door de mogelijkheid van verfijning van
het schaalbedrag langs een achterdeur een tweede mogelijkheid tot subjec
tieve correctie wordt ingevoerd, met alle gevolgen van dien.
De vrees is dus niet ongegrond, dat desondanks de opzet om de verfij
ning van het schaalbedrag vast te stellen aan de hand van objectieve maat-