402
3 NOVEMBER 1960
supplement op deze kwaliteiten past daarbij uw natuurlijke, psychische
ja bijna lijflijke aversie van iedere vorm van overwoekering van waar
achtige functie door futiliteit of formaliteit.
Zo kon het geschieden, dat gij in en buiten dit huis de kracht van
een complete „pressure group'' tot ontplooiing hebt gebracht, overal
stimulerend en vitaliserend, zowel in het sociale en het culturele als in
het industriële vlak, dat zo zeer uw bijzondere sympathie en werkkracht
heeft; of gij nu optreedt als directeur van de Industrie N.V. of als vice-
president sinds kort van de V.V.V., als organisator van luisterrijke stads
feesten of als promotor van een gerichte zinvolle vrijetijdsbesteding, als
oprichter van een cultureel centrum De Beyerd, als voorzitter van het
leeszaalwerk of ten bate van Moederheil, overal is het diezelfde kleine
maar gespannen gestalte, diezelfde rusteloze goede geest die „dees Bredase
veste heeft doen klimmen, en waar dit raedhuis moed opdraaght".
In een tijd waar maar al te velen, die tot medewerking, leiding- of
maatschappelijke vormgeving bekwaam en geroepen zijn of zelfs maar
tot beste belangstelling, verstek laten gaan en in een „zonder-mij-mentali
teit" in een eigen kringetje volharden en verstek laten gaan, hebt gij II
ver buiten uw strikte taak en plichtsvervulling bewogen en ingezet op
schier ieder terrein van het stedelijk leven. Maar tezelfder tijd vraagt
deze gedragslijn een nadere diepere verklaring, want er is mijns inziens
ook iets van een paradox, een schijnbare tegenstelling in het levens
patroon van jubilaris, die onlangs nog in een pers-interview verklaarde,
dat hij op latere leeftijd een merkwaardige eigenschap bij zichzelf ontdekt
had, nl. dat hij zich niet lang met één zaak kan bezig houden, dat slechts
opbouwwerk, eerste aanzet en „schoon-schip-maken" hem vermag te boeien
en die tezelfdertijd met ons op deze hoogtijdag in zijn en ons leven in
dankbaarheid en vreugde herdenkt, dat hij 25 jaren lang in dezelfde functie,
eenzelfde zaak heeft gediend, een zaak niet genaamd „Nu even Breda"
en dan aanstonds wat anders, maar „Breda altijd en overal 1935—1960".
Dames en heren, hier zijn we aangeland bij diepere gronden die zich
aan onze zintuigelijke waarneming onttrekken, die behoren tot het terrein
van de imponderabilia, van de psychologie misschien maar in ieder geval
van de waarachtige trouw en de liefde die niet eist maar ruimschoots zich-
zelve schenkt. Want aan de trouw waarmede gij uw ambtseed hebt ver
vuld en daar ver boven uit van de „Entente cordiale" die er door uw
optreden tussen U en de stad Breda is gegroeid, mag met recht gezegd
worden wat Prof. Granpré Molière in een van zijn geschriften stelt: „Een
stad heeft een ziel, zij heeft een schutsengel, die er zijn stempel op gedrukt
heeft. Zij heeft een stichter, bezielers en verdedigers gehad. Kortom zij
heeft een geschiedenis". Het is in de moderne contemporaine en bewogen
geschiedenis van Breda van de laatste 25 jaren, dat gij, secretaris, U zelve
als een van hare waarachtige bezielers en verdedigers hebt uitgebeeld;
en zoals een volk of een stad niet buiten zijn eigen geschiedenis kan
bestaan en gedenktekenen opricht om zijn verleden te eren, zo moge ook
deze dag en deze hulde geplaatst staan en blijven als een teken van
onze dankbaarheid en bewondering voor het jeugdig elan en de geestdrift
die U bezielt en uitdraagt waar en wanneer ook het de uitleg en de
verdieping van het leven dezer stad betreft.
Ten slotte moge ik op dit ogenblik met respect en bewondering melding
maken van nog een andere „Entente cordiale" welke in uw leven een
zo grote en beslissende plaats heeft ingenomen en dat is de band der
liefde met uwe Echtgenote en kinderen. Zij zijn het dan ook die op zeer
bijzondere wijze mogen en moeten delen in het eerbetoon en de vreugde
van deze dag.
Ik geloof ook dat er een belangrijk deel van waarheid schuilt in de
bewering van Gabriel Smit, volgens dewelke een man is wat zijn vrouw
van hem maakt, althans wat zij toestaat, dat hij van zich zelf maakt.