406
3 NOVEMBER 1960
tijd secretaris was, werd er in de raad gestemd voor een heel eenvoudig
baantje, waarvoor ik kandidaat gesteld was. Er waren toen nog 9 tegen
stemmers. Ik ben dus wel vooruitgegaan in welbehagen bij de mensen.
Ik ben blij om alles wat zo juist gezegd is. Ik zal mij wel wachten de
lof af te wijzen. Immers een wijs Fransman heeft eens gezegd, dat het
afwijzen van lof eigenlijk betekent, dat men haar tweemaal wil horen.
Ik aanvaard haar gaarne, zowel om de positieve reden van mijn blijd
schap als om de negatieve reden, die ik zo juist vermeldde.
Dat wil niet zeggen, mijnheer de voorzitter, dat ik er niet enkele correc
ties op heb; correcties, die naar mijn smaak noodzakelijk zijn.
Ik ben mij er namelijk van bewust, mijnheer de voorzitter, dat ik in
het geheel niet de voortreffelijke secretaris ben in de klassieke zin van
het woord en die is: dat ik de vraagbaak zou zijn en de deskundige bij
uitstek in alle mogelijk juridische en administratieve problemen, die de
gemeente en haar bestuur raken. Ik ben dat nooit geweest en ik zal het
ook wel nooit meer worden. Mijn kennis van de gemeentewet b.v. is
beslist beneden de maat, mijnheer Vermeulen.
Mijn kennis van andere wetten, besluiten, verordeningen, beschikkingen,
is al niet groter. Evenmin voel ik mij thuis b.v. op het gebied van de
burgerlijke stand of op dat der financiën. LI zult zeggen: dat hoeft ook
niet; daarvoor heb je je voortreffelijke medewerkers. En daar wilde ik U
nu juist hebben, mijnheer de voorzitter, omdat ik thans in staat ben naast
mijn eigen lof, voor U hier in het openbaar de lof te zingen van degenen,
die in mijn ambt achter mij staan, van hen die mijn werk voor U dragen.
Geruime tijd geleden, mijnheer de voorzitter, maakte ik eens een „huldi
ging" ^tussen aanhalingstekens mee van een nogal eigengereide en
daarom niet zo bar geliefde secretaris. Tijdens een toespraak van ambte
lijke zijde werd die secretaris eraan herinnerd (overigens in bedekte termen
en vriendelijk verpakt) dat er geen secretaris kon zijn zonder secretarie.
De secretaris in zijn wederwoord herinnerde eraan, dat er zijns inziens
geen secretarie kon zijn zonder secretaris.
Ik vermeld deze geschiedenis niet mijnheer de voorzitter om haar anek
dotische waarde. Ik vermeld haar omdat in het verstandelijke vlak beide
partijen gelijk lijken te hebben en in het gevoelsvlak niet minder.
Een secretaris en een secretarie zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden;
neen sterker: zij zijn geheel met elkaar verweven. Beiden hebben elkaar
nodig als de mens het dagelijks brood.
De secretarie heeft de secretaris nodig, omdat deze in staat is het
bestuursbeleid van raad en burgemeester en wethouders in niet politieke
zegt U maar: ambtelijke termen te vertalen. De secretaris heeft de secretarie
nodig om aan de raad en het college van burgemeester en wethouders
de juridische en administratieve basis te verschaffen, die aan elk redelijk
bestuursbeleid, dat gericht is op de juiste behartiging van het gemeentelijk
en het algemeen belang, ten grondslag dient te liggen.
En nu eerst mijn eigen lof, mijnheer de voorzitter. Daarvoor ben ik
de feesteling. Ik ben er trots op deze secretarie te hebben mogen op
bouwen. Dat ze groter moest worden omdat Breda in deze 25 jaar zo
enorm gegroeid is en omdat de gemeentelijke taken zo vele werden, is
niet mijn verdienste, net zo min als het mijn schuld is.
Dat ze zó is geworden als ze is, zó deskundig, zó betrouwbaar, zó
behulpzaam en zó werkzaam, is wèl mijn verdienste, omdat ik deze mede
werkers heb mogen uitkiezen. Misschien heb ik ze zo gekozen uit plichts
besef, misschien uit zelfbehoud, misschien om andere minder naspeur-
lijke redenen.
Maar hun verdienste is, dat ze zo waren toen ze kwamen en dat ze
nog zo zijn. Zij hebben het mogelijk gemaakt, dat ik mijn ambt heb kunnen
vervullen, zoals het vervuld is... (en blijkens uw woorden van daareven,
mijnheer de voorzitter, mijnheer Minderhoud, was dat kennelijk goed, ook