416
3 NOVEMBER 1960
verenigingen en de gemeente niet aan een grote onderhoudsdienst kan
worden overgedragen. Een voorbeeld van dergelijk rationeel onderhoud
heeft de raad kunnen zien bij zijn bezoek aan Limburg. Spreker deelt
mede dat hij dit niet ziet als een principiële kwestie, doch dat hij de zaak
bekijkt uit het oogpunt van doelmatigheid. Hij heeft wel eens het gevoel
dat bij andere fracties teveel op de principiële zijde van een zaak wordt
gelet en te weinig op de doelmatigheid.
De heer Melzer heeft een zeer ingewikkeld betoog gehouden over de
wet financiële verhouding tussen rijk en gemeente. Spreker heeft hem
niet in alle opzichten begrepen, doch dat zal wel aan hem liggen.
De heer Melzer heeft in zijn algemene beschouwingen een groot gedeelte
van de landspolitiek betrokken. Bij een andere gelegenheid heeft deze
spreker echter wel eens gezegd, zo merkt spreker op, dat socialistische
fractievoorzitters in de raad de landspolitiek binnen halen. Spreker is van
oordeel, dat de heer Melzer ook thans zich uitvoerig hiermede heeft bezig
gehouden. Hij heeft zelfs vermanend de vinger opgestoken, als ware hij de
toekomstige minister van binnenlandse zaken en uitgeroepen: „Laten de
gemeentebesturen maar eens tonen wat ze waard zijn!"
Het heeft spreker verwonderd dat de heer Melzer een aanval heeft
gedaan op de verhoging van de straat- en rioolbelasting omdat hij meent
te weten dat deze verhoging door de minister van binnenlandse zaken
dwingend is opgelegd. Bovendien meent spreker nog te weten dat de
minister van binnenlandse zaken behoort tot de partij, die door de heer
Melzer in de raad vertegenwoordigd wordt. Hij kan zich echter de
moeilijke positie van de V.V.D. voorstellen. Er is een zaak, die altijd
zeer moeilijk is, nl. een verkiezingsbelofte na te komen. Bij de laatste
verkiezingen werd door de V.V.D. de propaganda gevoerd onder het
motto: „Verlaag de belastingen". Gebleken is dat deze leuze moeilijk in
de praktijk is te brengen. Het is spreker opgevallen dat er een grote
tegenstelling bestaat tussen de minister en de raadsfractie in Breda. In
dit opzicht zijn de andere regeringspartijen consequenter. Alleen de heer
Quadekker heeft zijn verbazing uitgesproken over deze vingerwijzingen.
Doch dit kan spreker zich voorstellen omdat de heer Quadekker niet
gebonden is aan een landelijke partij, doch behoort tot de plaatselijke
partij genaamd „Progressief Kader".
De thans door de centrale overheid opgelegde verhoging van de reini
gingsrechten is een bevoogding van de gemeenten. Spreker gelooft niet
dat dit zou zijn geschied als de heer Toxopeus, en hij bedoelt hiermede
geen persoonlijke onaangenaamheid, minister van binnenlandse zaken was
geworden.
De heer Minderhoud heeft voorgesteld de begroting te behandelen door
een afdeling uit de raad. De fractie van spreker kan zich hiermede niet
verenigen. Éen dergelijke gang van zaken komt een openbare behandeling
van de begroting niet ten goede.
De heer Quadekker heeft gesproken over de bezwaren die er verbonden
zijn aan het bespelen van de half verharde sportvelden. Bij de krediet
verlening voor het veld op het Chasseeterrein heeft spreker op het gevaar
daarvan gewezen. Hij vindt het jammer dat de heer Quadekker toen zijn
bezwaren niet heeft geuit.
Spreker is verheugd dat de K.V.P. bij het voorstel over de gehuwde
vrouw in dienst van de gemeente na 3 jaar is medegegaan. Ofschoon hij
destijds nog geen lid van de raad was heeft hij deze zaak met grote
belangstelling gevolgd. Hij meent dat destijds de K.V.P. dit als principe
kwestie heeft afgewezen. De heer Quadekker is van oordeel dat het voor
zijn fractie nog altijd een principiële kwestie is. Spreker is van mening,
dat de heer Quadekker principe belangrijker vindt dan progressief en
heeft goed begrepen dat de letters P.K. niet alleen betekenen Progressief
Kader doch ook Principieel conservatief.