430
3 NOVEMBER 1960
Vaststelling nieuwe verordening rechten reinigings' en ontsmettingsdienst.
De heer VAN DEN EEDEN zegt dat de heer Van Bijnen bij de
algemene beschouwingen heeft gesteld dat alle verhogingen onsympathiek
aandoen.
Als spreker het voorstel van burgemeester en wethouders bekijkt komt
hij tot de conclusie dat de voorgestelde verhoging van de rechten in het
kader van de wet financiële verhouding tussen rijk en gemeente min of
meer door de centrale overheid aan de gemeente wordt opgelegd. Wan
neer echter deze verhogingen dwingend zijn voorgeschreven, dan kan men
nog maar moeilijk spreken over het voeren van een eigen beleid door
de gemeente.
In het voorstel van burgemeester en wethouders worden de reinigings
rechten voor het ophalen van huisvuil gesteld op 6,per jaar, terwijl
het huidige tarief 2,~ per jaar bedraagt. Dit is een verhoging van
200%. Dit gaat volgens spreker iets te ver. Hij zou met het voorstel
akkoord kunnen gaan in verband met zijn overtuiging dat er toch niet
aan te ontkomen is, dat voor het jaar 1961 de tarieven met 100%
worden verhoogd. De gemeente zal dan wel het risico lopen dat door de
centrale overheid de totale verhoging wordt voorgeschreven, doch dan
kunnen burgemeester en wethouders altijd nog met een voorstel aan de
raad komen.
Het tarief voor de 2e en 3e emmer voor grote gezinnen wordt gesteld
op 1,— per emmer per jaar. Het betreft hier slechts 400 emmers. Spreker
vraagt zich af of de kosten van de administratieve rompslomp de inkom
sten niet te boven gaan. Wellicht is het zakelijker dit tarief te laten
vervallen. Kort samengevat komt spreker tot het volgende voorstel:
Verhoging van het tarief met 100% in plaats van 200% en het tarief
voor de 2e en 3e emmer voor grote gezinnen ad 1,— per emmer per jaar
te laten vallen.
De heer HULSKRAMER deelt mede, dat zijn fractievoorzitter bij zijn
algemene beschouwingen reeds heeft gezegd de verhoging van het tarief
met pijn in het hart te zullen aannemen. Hij is van oordeel dat de grote
gezinnen een extra zware belasting te dragen krijgen en vraagt zich af
of aan de grote gezinnen niet een tegemoetkoming kan worden verleend.
Dit zou kunnen op de wijze zoals door de heer Van den Eeden is voor
gesteld of de grote gezinnen zouden een compensatie kunnen vinden door
verhoging van de gezinsreductie bij de nutsbedrijven.
De heer RATTINK zegt dat door de kabinetspolitiek de verhogingen
van de straat- en rioolbelasting alsmede van de rechten voor de huisvuil
emmers zo ongeveer dwingend zijn voorgeschreven en daarom zal de
raad dit in vrijheid en blijheid moeten aanvaarden. Spreker kan over deze
verhogingen niet enthousiast zijn.
Reeds meerdere malen zijn in de raad de z.g. middengroepen ter sprake
gebracht. Bij een grote groep van de Bredase bevolking ligt het inkomen
tussen de 4 a 5 duizend gulden per jaar. Voor deze groep is een verhoging
van de tarieven voor de huisvuilophaaldienst een groot bedrag. In de
brief van gedeputeerde staten van 15 juli 1960 wordt de eis gesteld dat
de gemeente de eigen inkomstenbronnen tot algemeen aanvaarde normen
zal benutten.
Indien de gemeente Breda dit totale bedrag haalt, dan zou naar sprekers
mening in de onderverdeling wijziging gebracht kunnen worden. Deze
wijziging zou kunnen geschieden door een gedeelte van de meeropbrengst
van de huisvuilophaalrechten van de eerste emmer over te brengen naar
de straat- en rioolbelasting. Hij meent deze deze groep burgers een grotere
draagkracht heeft dan de groep die gebruik moet maken van de huis-