434 3 NOVEMBER 1960 reductie toe te staan, noemt spreker niet onsympathiek, doch de variatie en de berekening zal zulke grote administratieve moeilijkheden geven, dat hiervan moet worden afgezien. De tarieven van de reinigingsdiensten verlagen en de tarieven van de straat- en rioolbelasting verhogen zou spreker niet adviseren. Immers de minister heeft voorschriften gegeven over de tarieven van deze belastingen. Worden de tarieven thans boven de door de minister gestelde normen vastgesteld en moeten de reinigingsrechten toch worden verhoogd, dan zal het onmogelijk zijn de tarieven straat- en rioolbelasting te verlagen. De mening is geuit dat de perceptiekosten voor de 2e en 3e emmer, die 1,— per stuk opbrengen, hoger zullen zijn dan de opbrengst. Indien deze emmers inderdaad los van de le emmer worden geadmini streerd dan was deze opmerking inderdaad juist. Doch de gebruiker van de le emmer is een cliënt van de gemeente. Zijn rekening moet dus met ƒ1,— worden verhoogd bij het gebruik van de 2e emmer. De heer Van Caulil deelt spreker mede, dat de bedrijven, winkels e.d. de kostprijs van 18,— moeten betalen. De oude kostprijs ad ƒ9,— is echter niet van vorig jaar, doch dit tarief is reeds 5 jaar oud. Spreker wijst de heer Van Caulil erop, dat een borreltje de laatste 5 jaar iets duurder is geworden. Burgemeester en wethouders streven ernaar de kosten zo laag mogelijk te houden. De verhoging van de tarieven van gas en elektriciteit voor de groot verbruikers is niet mogelijk omdat de gemeente aan de contracten vastzit. De kleine gezinnen zullen inderdaad bij het gebruik van 2 vuilnisemmers per jaar 24,moeten betalen, nl. ƒ6,— voor de le emmer en 1S, voor de 2e emmer. De heer KRAMERS meent in het betoog van wethouder Meijs een inconsequentie te hebben gehoord. Dat voor de 2e emmer van het grote gezin slechts ƒ1,— wordt betaald, geeft geen moeilijkheden omdat dit gezin reeds cliënte van de gemeente is. Het kleine gezin, dat dus ook cliënte is, moet echter voor de 2e emmer 18,.per jaar betalen. Voor dit kleine beetje luxe moet dus ƒ17,per jaar meer betaald worden. De heer VAN DEN EEDEN heeft in beginsel geen bezwaar tegen het voorstel, doch zijn bezwaren gaan tegen de verhoging van het tarief met ineens 200%. Spreker zag deze verhoging liever over twee jaar uit gesmeerd. Hij is tevens van mening, dat men het tarief niet per keer moet gaan berekenen. Daar zou hij tegenover kunnen stellen dat men bij een eventuele verhoging van de nutsbedrijven ook deze verhoging per kopje koffie kan uitrekenen. De heer VAN CAULIL is van mening dat het preadvies van burge meester en wethouders nog moet worden uitgebreid op de regel van de le bladzijde met de zinsnede „niet zijnde de kostprijs". De heer RATTINK zegt dat zijn vraag of de gemeente risico loopt ten aanzien van het limietbedrag indien de emmerbelasting lager wordt vastgesteld en dus een minder forse verhoging toepassen, niet is beant woord. Het kan heel wel zijn dat de gemeente, een minder grote verhoging toepassende, toch niet beneden het limietbedrag zal komen. Spreker meent dat uit de brief d.d. 15 juni 1960 van gedeputeerde staten is te lezen dat indien de geplande totale opbrengst maar wordt gehaald er dan binnen dit raam een vrijheid tot regeling van de grootte der diverse opbrengsten is. In genoemde brief toch wordt op blz. 3 gezegd: „Daarbij wordt aan de gemeente overgelaten op welke wijze zij deze hogere opbrengst zal willen realiseren."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 434