436 3 NOVEMBER 1960 en deze brengen bovendien de saneringsbijdrage van het rijk in gevaar. Hij stelt voor overeenkomstig het voorstel te besluiten. De heer LOUS vraagt of het niet mogelijk is de 2e en 3e emmer gratis te verstrekken. Dit kost de gemeente slechts 400, De VOORZITTER deelt mede, dat deze suggestie reeds besproken is. Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Voorstel tot wijziging verordening heffing straat' en rioolbelasting. De heer ZIJTREGTOP zegt: Een drietal belastingverhogingen zijn aan deze begroting gekoppeld, t.w.: 1. De reinigingsrechten stijgen van ca. ƒ70.000,— tot ƒ220.000,—. 2. Geen tariefsverlaging van de nutsbedrijven (meer opbrenqst ƒ250.000,-). 3. Verhoging straat- en rioolbelasting met per saldo ƒ480.000, Wat het financieel aspect betreft betekent dit dat de eigenaars van onroerende goederen naar verhouding het grootste deel zullen gaan betalen van de meerdere inkomsten van de gemeente. Naast het aandeel in de stijging van de reinigingsrechten en de g.l.w.- tarieven voor zover het betreft ingezetenenbetalen zij als betrekkelijk kleine groep 480.000,meer. Wij als raad staan voor de vraag of deze belastingverhoging in het totale kader op zijn plaats is. Uit de betreffende stukken blijkt, dat de gemeente als zelfstandig orgaan op last van gedeputeerde staten, c.q. het rijk, gedwongen wordt hogere inkomsten te verkrijgen. Hoewel deze dwang schijnbaar in strijd is met de zelfstandigheid ener gemeente, is het anderzijds de plicht van de centrale overheid erop toe te zien, dat de algemene middelen zo doelmatig mogelijk verdeeld worden. Dit impliceert, naar mijn mening, dat voorkomen moet worden dat tekorten van de gemeente welke lage tarieven heeft gefinancierd worden uit landelijke middelen, zodat de gemeente met hoge tarieven eraan tekort zou komen. Ik kan mij er dan ook mee verenigen dat de centrale overheid poogt om de inkomsten uit het gemeentelijk belastinggebied te laten verkrijgen op basis van gelijke normen. Deze mening betekent tevens dat wanneer Breda met haar tarieven beduidend lager zou liggen dan elders een belastingverhoging volledig op zijn plaats zou zijn. Van dit laatste ben ik echter niet overtuigd; eerder heb ik het ver moeden dat van het tegendeel sprake zal zijn. In dat geval staan we voor de merkwaardige situatie, dat de centrale overheid enerzijds pretendeert de belastingen te verlagen, maar dat zij anderzijds de lagere overheden dwingt om over te gaan tot belasting verhoging. En nu staan we met de rug tegen de muur. Want als we deze belasting verhoging niet toestaan, dan wordt er gekort op de subjectieve uitkering. Het valt te betwijfelen of er een andere inkomstenbron is aan te boren want dit is toch het alternatief welke een opbrengst e.g. hogere opbrengst kan geven van ca. 500.000,zodat wij gedwongen zullen zijn hoewel zeer ongaarne in te stemmen met uw voorstel. Wij zijn er ons echter terdege van bewust, dat we door het nemen van dit besluit, met name de bezitter van een met vaak veel moeite

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 436