472 4 NOVEMBER 1960 tenslotte: De keuring geschiedt met het oog op het grote publiek in de openbare bioscopen; daarom moet men zich rekenschap geven van de mentaliteit van het publiek en zich afvragen, welke morele indruk de gekeurde film zal maken op mensen, hetzij ten goede of ten kwade. De termen „geschiktheid" en „toelaatbaarheid" zijn juridisch niet om lijnd, doch ieder, die in de praktijk der filmkeuring niet geheel onbekend is, weet wat daaronder dient te worden verstaan. Het criterium „geschikt heid" is scherper dan „toelaatbaarheid", beide termen staan echter geens zins zuiver tegenover elkander als positieve tegenover negatieve maatstaf. Wellicht wordt het verschil tussen „geschikt" en „toelaatbaar" het duide lijkst door het volgende aangeduid. Slechts een betrekkelijk klein gedeelte van de „ongeschikte" films is werkelijk „ontoelaatbaar", daarentegen zijn alle „ontoelaatbare" films tevens „ongeschikt". De letter C betekent onver anderlijk toelaatbaar voor personen van 18 jaar en ouder. De cijfers 1, 2 en 3 geven alleen aan voor degenen die een passende voorzichtigheid in acht willen nemen met het oog op personen met beperkte levenserva ring hoeveel bezwaar of voorbehoud er tegen toelating van de films bestond. Het cijfer 1 duidt op weinig of geen voorbehoud, het cijfer 2 duidt op licht voorbehoud wegens enkele voor onvolwassenen minder gewenste scènes. Het cijfer 3 duidt op ernstig voorbehoud wegens verscheidene scènes, die voor een juiste beoordeling meer onderscheidingsvermogen en levenservaring vereisen dan onvolwassenen in de regel eigen is. Deze cijfers hebben echter uitsluitend een adviserend karakter en veranderen dus niets aan het wettelijk karakter van het C-predicaat dat de film „aan nemelijk" is. Door de gradaties 1, 2 en 3 is wel de grens minder abrupt gemaakt en enige speling mogelijk geworden. Wat is nu het resultaat van de nakeuring. In 1960 werden 6 films ontoelaatbaar verklaard, waarvan 3 definitief en 3 alleen in eerste aanleg, terwijl herkeuring nog moet volgen. De ontoelaatbaar verklaarde films: „Brandend verlangen". „Ik zal spuwen op jullie graf" en „L'eau ;a la bouche" zouden nog niet zolang geleden gewoon pornografie zijn genoemd. Zoals het rijk bepaalde Parijse films niet toelaat worden dus in het zuiden ook bepaalde films niet toegelaten. De heer VIS is zeer dankbaar voor de zeer uitvoerige toelichting van de voorzitter, waarvan hem een aantal zaken wel bekend waren. Een der meest deskundigen uit het land was aan het woord. Spreker had niet zozeer de filmkeuring zelf aan de orde willen stellen, maar wel het pro bleem dat voor een deel van het land andere normen gelden dan elders in Nederland. De voorzitter heeft wel gesteld dat men dezelfde bezwaren zou kunnen hebben tegen de rijksfilmkeuring. Maar ook spreker acht deze rijksfilmkeuring noodzakelijk. Het spreekt vanzelf dat deze van negatieve aard is. De commissie Sassen heeft in 1947 zeer nadrukkelijk een positieve keuring onjuist genoemd; dit zou een ingrijpen zijn van de overheid op de cultuur. De vraag blijft over of er gezien deze situatie een gewestelijke nakeuring moet Zijn. Is hier niet hetzelfde bezwaar: er ontstaat een cultu rele apartheid, een scheidingslijn tussen wat hier wel en daar niet mogelijk is. Spreker wil dit overigens niet te zwaar nemen. Bij de invoering van de bioscoopwet was er aanvankelijk geen mogelijkheid tot nakeuring, dit is eerst mogelijk geworden na een amendement in 1926. De opsteller van de wet had er niet zo'n grote behoefte aan. Spreker blijft dus van mening verschillen over de vraag of het maken van verschil nu wel zo nodig is. Het gaat er niet om of men per se précaire films wil zien. Het gaat wel om het principe dat door de gemeentelijke nakeuring aan een minderheid een norm wordt opgedrongen, die zij niet kent, en dit blijft spreker toch wel een bezwaar achten. Spreker heeft nota genomen van het feit dat niet op last van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 472