1 NOVEMBER 1960 483 ing op de sportstichting opvatten. In 1959 is reeds gevraagd om door de er- sportstichting een rapport te doen uitbrengen inzake de huren. Spreker vindt dat men niet steeds a priori tegen de overheid moet aanleunen. Men moet zelf nagaan welke bijdrage mogelijk is. Spreker heeft reeds bij de behandeling van de onderwijsbegroting gezegd dat de financiële situatie een zorgvuldig beleid noodzakelijk maakt. Tenslotte merkt spreker op dat ere het zomeravondvoetbal er slecht af komt. Het Bredaterrein is men kwijt. :-k- Het Chasseeterrein is ellendig. Er is geen kleedgelegenheid. Er moet ook ng bij het zomeravondvoetbal een sfeer geschapen worden voor een goede ;en sportbeoefening, ijk we De heer VAN HOUTEN wenst de heer Rattink in zijn betoog inzake de sportstichting gaarne te steunen. Er zal inderdaad iets moeten gebeuren. De raad heeft weinig invloed. Men kan alleen eens wat vernemen uit de en. ter visie gelegde jaarverslagen. Spreker zou graag een voorstel zien tot Iet reorganisatie van de sportstichting opdat de raad daarin meer invloed en krijgt. Die invloed bestaat nu alleen in het al dan niet goedkeuren van de betrokken begrotingspost. Tenslotte vraagt ook spreker aandacht voor de outillage van het zomeravondvoetbal. De heer QUADEKKER sluit zich aan bij het betoog van de vorige ■ze sprekers, dij iet De heer A. C. BASTIAANSEN zegt het volgende: an Meer dan eens, mijnheer de voorzitter, is bij deze begrotingsbehandeling jd. het subsidiebeleid al ter sprake gekomen. Voorop wil ik stellen volledig »ft mede te gaan met de wethouder wanneer hij stelt dat de middelen een ;n, verdere uitzetting van het budget onmogelijk maken. Niettemin blijf ik ii- enigermate gereserveerd staan tegenover de wijze waarop de beschikbare an middelen worden verdeeld. let Met name stel ik vast dat er in de culturele sector een onevenredige an verhouding (wanverhouding) aanwezig is waar het betreft de verdeling en van de subsidies, als per definitie juist is dat cultuur betekent veredeling ke der natuur overeenkomstig de eigenschappen van die natuur (met een n- strak accent op dit laatste) dan houdt zulks m.i. in dat de verschillende :n. culturele uitingen naar haar eigen aard gewaardeerd moeten worden, an Deze aard wordt niet alleen bepaald door de innerlijke waarde en het ud niveau van de middelen waarmede men cultuur bedrijft, maar ook voor ir- een belangrijk deel door het object waarop zij is gericht, en Wanneer ik een globale opdeling maak van de verschillende culturele :el uitingen aan de hand van de begroting, en deze zeer grof verdeel in n- volkscultuur en de overige meer exclusieve cultuuruitingen dan zie ik dat :in voor de eerste groep activiteiten totaal een bedrag is uitgetrokken van lie 125.950,.(1960: 114.380,.en voor de tweede groep, waaronder is- zijn samengevat de muziekschool, het Brabants Orkest, het Brabants con ey servatorium, de Beijerd en de toneelgroep Ensemble, ƒ361.750,(1960: n? 313.575,.Ik vraag mij af of deze cijfers nog wel in enige billijke en ng redelijke verhouding tot elkaar staan. de Zelfs met erkenning van het feit dat culturele krachtbronnen met een :n. ogenschijnlijk klein raakvlak van grote betekenis zijn voor het cultureel 00 niveau van een gemeenschap neemt dit niet weg dat de culturele verhef- ag fing van de leden van die gemeenschap van onderop moet beginnen, en De man die in zijn wijk- of verenigingsharmonie zijn partij blaast in de oe „Perzische Markt" van Ketelby zal eerder rijp zijn voor het vioolconcert in van Bach dan de van huis uit niet muzikale nihilist en de jongen of het ar meisje, een simpele rol spelende in zijn of haar amateurgezelschap, zal en eerder toegankelijk zijn, en mogelijk ook rijper, voor het zwaardere geschut ek van een Nederlandse Comedie, of het Zuid-Nederlandse Toneel.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 483