16 NOVEMBER 1960
513
in een dergelijk geval betrokkenen ook nog de gelegenheid geeft om bij Uw
college hierover in beroep te gaan; en wel omdat het ook wel eens voor
komt, dat de woning die wordt aangeboden een achteruitgang in plaats
van een verbetering is.
Het terugbrengen voor de groep van aanstaande echtparen, die samen
60 jaar zijn, tot 55 jaar is een verbetering, maar toch zouden wij Uw col
lege met klem willen verzoeken of men deze gezamenlijke leeftijd niet terug
kan brengen tot 50 jaar.
Met Uw standpunt: het niet-instellen van een huisvestingscommissie, kan
mijn fractie geheel akkoord gaan.
Verder zouden wij graag van Uw college willen vernemen, of gezinnen,
die geen ruimtegebrek hebben, maar die een vochtige of slechte woning
bewonen, op deze gronden als woningzoekenden worden ingeschreven.
Mijnheer de voorzitter, wij hebben hier enkele opmerkingen gemaakt
naar aanleiding van het huisvestingsbeleid, maar U moet deze opmerkingen
zien in het belang van de vele woningzoekenden en wij willen dit punt dan
ook niet besluiten anders dan met een woord van dank en waardering aan
het adres van de directeur en zijn medewerkers, voor de wijze waarop zij
de moeilijke problemen, waarmee zij dagelijks geconfronteerd worden, zo
eerlijk en rechtvaardig mogelijk trachten op te lossen.
2. De Woningbouw.
De enige mogelijkheid om het woningnoodprobleem zo snel mogelijk op
te lossen is het bouwen van zoveel mogelijk woningen. Als wij de gegevens
hierover nagaan, dan menen wij te mogen vaststellen dat het bouwen van
9159 nieuwe woningen in de periode 19451960 een gunstig resultaat mag
genoemd worden, gunstig vooral omdat wij weten, dat Uw college niet alle
factoren, die voor een snelle realisatie van de woningbouw nodig zijn, in
handen heeft.
Op pagina 7 van de nota wordt een prognose gegeven van de ontwik
keling van het statistisch woningtekort in onze stad. Als men er dan van
uit gaat, dat men een woningreserve moet hebben van 3 om de plaatse
lijke stijgingen in de woningbehoefte op te vangen, dan blijkt uit dit over
zicht, dat medio 1963 statistisch een voldoende woningreserve aanwezig is.
Het is ons echter niet geheel duidelijk volgens welke normen er in dit
schema gewerkt wordt. Immers per 1-1 -'59 is het tekort volgens dit schema
735 woningen. Op diezelfde datum staan er echter nog 2576 woningzoe
kenden ingeschreven.
Per 1-1 -'60 is het tekort nog 234, een daling dus van ruim 60 Het
aantal woningzoekenden bedraagt dan echter nog 2183.
Per 1-1 -'61 is er al een reserve van 16 woningen, maar het aantal wo
ningzoekenden is dan nog 2000.
In de definitie, die op pag. 5 gegeven wordt over het statistisch woning
tekort staat nu wel, dat de aanstaande echtparen bij de bepaling van de
woningbehoefte buiten beschouwing worden gelaten, maar in het overzicht
dat op pag. 6 gegeven wordt om aan te tonen, dat het jaarlijks inhaal-
woningtekort circa 250 woningen bedraagt, staat toch dat de jaarlijkse
woningbehoefte ten gevolge van huwelijken gesteld wordt op 680 wonin
gen. Graag zouden wij hierover nadere inlichtingen ontvangen.
Het moeilijkste vraagstuk bij het woningbouwbeleid is altijd nog het
bouwen van goedkope woningen; herhaaldelijk is hierover dan ook door
de raad bij Uw college op aangedrongen. De publikatie van het centraal
bureau voor de statistiek over de inkomstenverdeling te Breda toont nog
eens duidelijk aan, dat er behoefte is aan goedkope woningen. Immers
28.5 van de hoofden van huishoudens, die een jaarinkomen hebben van
minder dan 3000,en 52 van minder dan 6000,zijn cijfers, die
voor zichzelf spreken. U kunt hiertegen wel een opmerking maken, dat
de situatie nu wel iets gunstiger is omdat de hierbovengenoemde cijfers van