16 NOVEMBER 1960 515 te besteden aan hun huisvesting; op pagina 3 lezen wij, dat er in het alge meen naar gestreefd wordt om de beschikbare woonruimte zoveel mogelijk toe te wijzen aan woningzoekenden, wier inkomen globaal het zevenvou dige van de huurprijs van de woning bedraagt. Op het congres dat 17 okt. j.l. is gehouden door het Katholiek Instituut voor Volkshuisvesting werd door de directeur Mr. Andriessen naar voren gebracht, dat de huur die een geschoolde arbeider kan opbrengen, een zesde deel van zijn inkomen mag zijn. Stellen wij dit inkomen nu op 75,a 80,per week, dan komen wij tot een huurprijs van 13,Wij hopen dan ook, dat de door U genoemde huurprijs van 13,50 a 15,voor een eengezins woning bij het toekomstig woningbeleid gehandhaafd kan blijven. 3. De grootte van de woningen. Uitgangspunt bij de bouw van nieuwe woningen moet zijn, dat een ge zonde uitgroei van het gezin mogelijk is en niet belemmerd wordt. Uit de raming van de woningbehoefte naar het aantal vertrekken blijkt, dat er de meeste behoefte bestaat aan woningen met 3, 4 en 5 kamers. Toch zal men met het toekomstig bouwbeleid ook rekening moeten houden met de grote gezinnen. In bijlage IV waar een overzicht gegeven wordt van de woningproduktie in de periode 19561959 zien wij, dat in de woningwetsector 247 woningen op een totaal van 1745 gebouwd zijn met 6 vertrekken, dit is ruim 14 Ó.i. zal dit cijfer ook in de toekomst ge handhaafd moeten blijven, omdat van de ingeschreven woningzoekenden er 313, dat is circa 15 zijn, waarvan de gezinsgrootte 6 en meer per sonen bedraagt. Voor wat de verhouding hoog- en laagbouw betreft het volgende: In de nota lezen wij, dat in de woningwetsector de verhouding tussen hoog- en laagbouw, welke is gesteld op 1 2 praktisch is aangehouden. Dit is niet helemaal juist, een bouw van 3013 eengezinswoningen tegen over 2077 flats is een verhouding van 1 \Yz. Mijnheer de voorzitter, bij een vorige begrotingsbehandeling is door mij al eens gewezen op de nadelen van een flatwoning. Ik wil deze argumen ten nu niet meer herhalen, maar als men zijn oor eens te luisteren legt, dan hoort men nogal eens, dat gezinnen die nu noodgedwongen met een flat genoegen moesten nemen hieruit zo vlug mogelijk vertrekken als de wo ningmarkt weer wat ruimer is. Dit is een feit, waarmee wij bij het toekom stig bouwbeleid rekening moeten houden en wij vragen ons dan ook af, of er t.a.v. dit punt geen ander beleid gevoerd zal moeten worden: wij den ken hier met name aan een verhouding van 1 3. Het is jammer, dat wij de in het centraal rapport toegezegde nota over het bejaardenvraagstuk nog niet hebben ontvangen. Wij willen Uw college echter verzoeken of het mogelijk is om in de nieuw te bouwen complexen kleine woningen te bouwen voor de bejaarden, waarvan alle kamers gelijk vloers zijn, zoals die o.a. gebouwd zijn in het Liniekwartier. 4. De kwaliteit van de woningen. Ook Uw college, mijnheer de voorzitter, gaat uit van de gedachte dat bij de bouw van goedkope woningen geen afbreuk mag worden gedaan aan de minimum-eisen, welke voor woningwetbouwwoningen gelden en dat zij in verhouding tot de huurprijs een redelijk verzorgingspeil hebben. Toch bereiken er ons regelmatig klachten van personen, die een nieuw bouwwoning hebben gekregen. Deze klachten hebben meestal betrekking op de minder goede afwerking. Zelfs de pronto-woningen waarvan toch algemeen gezegd wordt, dat zij behoorlijk gebouwd zijn, vertonen gebreken. Mijnheer de voorzitter, het is voor ons ondoenlijk om al deze klachten persoonlijk te gaan onderzoeken... Zou het geen aanbeveling verdienen om evenals dit in een gemeente in het noorden van het land is geschied, een enquête te houden onder de bewoners van gemeentewoningen omtrent

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 515