516 16 NOVEMBER 1960 de vraag, welke gebreken er aan de woning zijn. Het resultaat hiervan zou o.a. kunnen zijn. dat het toezicht op de nieuwbouw verscherpt moet wor den. Wij zijn ons bewust dat een dergelijk onderzoek veel werk met zich meebrengt, maar misschien is het mogelijk dat de vrouwenadviescommissie hierbij wordt ingeschakeld. Graag zouden wij de mening van Uw college hierover willen vernemen. De heer VIS zegt, dat hij bij de algemene beschouwingen over de ge meentebegroting reeds heeft gezegd, dat de nota een bruikbare basis is voor een diepgaande gedachtenwisseling. De raad is er al druk mee bezig. Volgens spreker is de nota een goed stuk werk. Zo er al kritiek is, dan is het omdat de nota zo degelijk is. Spreker wil proberen enige punten naar voren te brengen, welke van belang zijn. Op pagina 16 van de nota wordt gezegd, dat de woningnood nog steeds onevenredig zwaar drukt op de minderdraagkrachtigen. Dit is niet een zaak van de gemeente- sturen alleen. In de Troonrede van 1960 is gezegd, dat de woningnood een hoge prioriteit heeft. Het woningbouwprogramma voor 1961 is gericht op de bouw van 80.000 woningen, waarvan 32.500 woningwetwoningen, 32.500 te subsidiëren particuliere woningen en 15.000 woningen in de zgn. „vrije sector". Voor 1960 waren er 70.000 woningen, waarvan 2000 in de vrije sector. Voor 1961 is dus 20 bestemd voor woningbouw in de vrije sector. Dit is niet in overeenstemming met de mening, dat de woning nood vooral heerst onder de minst draagkrachtigen. Of er bouwcapaciteit voor is wordt niet gezegd, ofschoon dit een niet te verwaarlozen invloed heeft op de reeds zo gespannen arbeidsmarkt. Wel is het zo, dat bij de te subsidiëren particuliere woningen een zekere prioriteit is voor goedkopere woningen, de zgn. A-categorie, die in het algemeen toch hoger in huur zullen zijn dan de woningwetwoningen. De groep van de financieel draagkrachtige personen is gezien de situatie met betrekking tot de woningnood in het bouwprogram overbedeeld. De woningwetsector is er met 32.500 woningen wel erg karig afgekomen. De praktische resultaten van de nieuwe subsidie-regeling voor goedkope premiewoningen moeten nog blijken. In verschillende kringen is verzet gerezen tegen deze regeling. Bij het onlangs gehouden congres van het Katholiek Instituut voor Volkshuisvesting is gezegd, dat reeds bij het nationaal congres in 1959 is gesteld, dat het aantal woningwetwoningen tenminste nog enige jaren op het niveau van 40.000 per jaar dient te worden gehandhaafd en dat nogmaals de bezorgdheid over de gang van zaken diende te worden uitgesproken. De resolutie van de nationale woningraad welke op 20 oktober jl. aan de Tweede Kamer ter kennisneming is gezonden, handhaaft de mening, dat de omvang van de woningwetbouw moet worden bepaald op ten minste de helft van de totale woningproduktie. Bovendien is er in een brief aan de minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid op gewezen, dat het noodzakelijk is het aantal van 5000 woningwetwoningen met verhoogde bijdrage te verdubbelen. Het is dus zo, dat, wil men een oplossing vinden voor dit belangrijke vraagstuk, er meer werkelijk goedkope woningen gebouwd moeten worden. Er is in de laatste jaren in den lande veel geschermd met het statistische woningtekort. Spreker heeft geen bezwaren tegen het hanteren daarvan. Hij wenst er echter op te wijzen dat, als het statistisch woningtekort is opgeheven, de woningnood nog niet voorbij is. De berekening van het statistisch woningtekort op pagina 6 van de nota is echter te optimistisch. Bij een jaarlijkse woningproduktie van 900 is het inhaaltekort niet 250 doch 220. De conclusie dat er medio 1963 statistisch voldoende woning reserve zal zijn is ook te optimistisch. Spreker wil niet betwisten, dat per 1 januari 1958 Breda een gunstige plaats innam, in de rij van gemeenten boven de 60.000 inwoners. Dit is verheugend en dus kan spreker zich

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 516