16 NOVEMBER 1960 517 aansluiten bij degenen die zich in lovende woorden over de gang van zaken hebben uitgesproken. Echter zal in 1963 de werkelijke woningnood beslist niet afgelopen zijn. Immers de berekening van het statistisch woningtekort is slechts een statistische benadering van een zeer twijfel achtige waarde voor de bepaling van de omvang van de woningnood. Er is bovendien bijgezegd, dat er bij de telling geen rekening is gehouden met de kwaliteit van de woningen. Ook zijn bij de telling de woningen die leegstonden d.w.z. ook de reeds ontruimde, en nog niet afgebroken onbe woonbaar verklaarde huizen meegeteld. Aanstaande echtparen, die bij het huisvestingsbureau staan ingeschreven zijn niet medegeteld. De statistische cijfers camoufleren de werkelijke woningnood, omdat bv. met de uitgestelde huwelijken van vele jongeren geen rekening wordt gehouden. Ten aanzien van de geregistreerde woningnood was het laagste punt op 1 januari 1951 nl. 2023 geregistreerden. Hierna trad een voortdurende stij ging op tot 1 november 1956 met een aantal van 2991, daarna nam het aantal af tot 2063 per 1 februari 1960, waarna weer een stijging optrad, nl. per 1 oktober 1960 2085, vervolgens weer een daling tot 2062 op 1 november 1960. Het optimisme, dat blijkt uit het statistische woningtekort is dus nog ongegrond. Spreker zal trachten dit op een andere manier dui delijk te maken. Op pagina 20 van de nota is gezegd dat er per 1 januari 1960 25.000 woningen waren. Tot en met 1965 zullen er volgens de nota minimaal 5400 woningen bij moeten komen. Gerekend van 1 januari 1960 bedraagt het aantal jaren tot en met 1965 6 en niet 5, het aantal waarvan de nota uitgaat. Er zullen dus bij een bouwprogramma van 900 woningen per jaar 900 woningen te weinig gebouwd worden. Gaat men uit van de maximale bevolkingstoename dan bedraagt het tekort zelfs 1400. Voorts wordt op pagina 19 gesteld dat er jaarlijks 120 woningen extra moeten worden gebouwd wegens krotopruiming en op pagina 6 is een aantal van 150 genoemd. Wil men in 5 jaar van de woningnood af dan zullen er per jaar 1150 woningen moeten worden gebouwd. In het jaarverslag over 1959 van de centrale directie van de volkshuis vesting en bouwnijverheid is een voorspelling van ir. H. M. Buskens op genomen. Bij een jaarlijkse bouw van 80 a 90.000 woningen zal het statis tische woningtekort in ongeveer 5 jaar worden ingelopen, behalve in enige grote gemeenten. Op het congres van het Katholiek Instituut voor Volks huisvesting heeft mr. F. Andriessen gesteld, dat hij er niet in gelooft dat tussen nu en 1965, om maar eens een jaartal te noemen de woningnood zal verdwijnen. In 1966 zal het aantal huwelijken belangrijk stijgen omdat dan het echo-effect van de geboortetop van 1946 zich zal doen gelden. Ook hiermede zal thans reeds rekening moeten worden gehouden. Spreker vraagt het college van burgemeester en wethouders een plan te maken om de woningnood op te lossen in 5 a 6 jaar. Wat de verhouding hoog- en laagbouw betreft merkt spreker op, dat zo langzamerhand de gedachte is gerijpt, dat in Nederland hoogbouw niet altijd even goed is. Hij is het met de heer Hulskramer eens, dat er meer eengezinswoningen moeten komen. Natuurlijk is het de fractie van spreker eens met de eis, dat er meer goedkope en zeer goedkope woningwet woningen moeten komen. Uit de voorliggende gegevens blijkt dat de be hoefte aan 3, 4 en 5-kamer-woningen het grootst is. Men moet er echter voor waken, dat de woningen die nu gebouwd worden ook over bv. 20 jaar ook nog aan de behoefte kunnen voldoen. Met het voorstel van bur gemeester en wethouders tot het bouwen van 76 woningwetwoningen in Doornbos is sprekers fractie zeer tevreden. Spreker heeft met de afdeling van openbare werken de woningen in Eindhoven bezichtigd. Het uiterlijk en de indeling van de woning is aanvaardbaar en gezien de huurprijs zeer goed. Misschien zijn de woningen wat klein, doch de ruimte is goed benut.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 517