518
16 NOVEMBER 1960
Spreker heeft de indruk dat de bouwkosten in Breda ten opzichte van
andere plaatsen nogal hoog zijn. Als men ziet dat in andere streken met
klei en laagveen geheid moet worden en de woningen daar toch lager in
prijs zijn, dan krijgt men deze indruk vanzelf. Hij zal het op prijs stellen
indien burgemeester en wethouders vergelijkingsmateriaal aan de raad
willen voorleggen. Het is jammer dat in een tijd als deze met een grote
welvaart woningen moeten worden gebouwd met een geringere inhoud.
Als het echter niet anders kan, dan moet het maar. Het is immers nood
zakelijk dat voor de minst draagkrachtigen voldoende goede woningen
aanwezig zijn.
Ten aanzien van de grondexploitatie zal spreker nu niets zeggen.
Daarvoor komt nog gelegenheid. Burgemeester en wethouders vinden het
woningwetcontingent te laag. Jammer, dat het woningcontingent voor 1961
nog niet bekend is. Dit maakt het ontwerpen van plannen uitermate moei
lijk. Het is van belang dat bij de centrale overheid wordt aangedrongen
op contingenten welke voor langere termijn gelden. Ook moet het aan
Breda toekomende contingent hoger worden.
Dat er thans 144 prontowoningen uit het contract met Van Vliet en
Van Duist zijn gelicht is een prettig feit. De activiteit van wethouder
Vermeulen is zeker te loven.
Op pagina 19 van de nota wordt gesteld „Omdat geen enkel van deze
gegevens voor een betekenend deel van de levensduur van een woning
tenminste 50 jaar is te voorzien, is een zinvol woningdifferentiatieplan
voor een reeks van jaren niet mogelijk". Dit klinkt erg zwaarmoedig.
Spreker meent dat dit toch wel te doen is. Spreker ziet gaarne van burge
meester en wethouders een plan tegemoet om de woningnood in 5 jaren
op te heffen.
De heer VAN HOUTEN zegt het volgende:
Mijnheer de voorzitter,
Namens mijn fractie wil ik U gaarne dank zeggen voor de uitvoerige
nota t.a.v. het huisvestings- en woningbouwbeleid. Gaarne hadden wij
deze nota op een vroeger tijdstip in behandeling willen zien genomen,
omdat het huisvestingsprobleem, speciaal voor de minst draagkrachtigen
en de a.s. echtparen nog steeds een nijpend probleem blijft. Uit Uw nota
blijkt, dat Uw college voor dit probleem de volle aandacht heeft. In dit
verband moet ook aandacht worden geschonken aan het huurvraagstuk,
dat om een oplossing vraagt.
De structuur en het verloop van de plaatselijke woningnood geeft U in
een paar tabellen weer. In de rij van vergelijkbare gemeenten neemt onze
stad een gunstige plaats in. Hoewel dit zeker van betekenis is, moeten wij
ons toch wel bewust zijn, dat dit maar van zeer relatieve waarde is, om
dat de inwoners van Breda slechts een geringe troost kunnen putten uit
de wetenschap, dat het elders nog slechter gesteld is.
In Uw nota wordt de term woningnood in drie betekenissen gehanteerd,
nl. a. geregistreerde woningnood; b. de relatieve woningnood, en c. de
absolute woningnood of het statistisch woningtekort.
De geregistreerde woningnood bedroeg op i februari 1960 2063 woning
zoekenden inclusief a.s. echtparen of 13-11 exclusief a.s. echtparen. Öp
30 juni 1956 bedroeg de geregistreerde woningnood 1900 exclusief a.s.
echtparen. In iets minder dan 4 jaren dus een teruggang van slechts 589
woningzoekenden, terwijl in diezelfde periode 3089 woningen werden
gebouwd. Bij een gemiddelde woningproduktie van ongeveer 800 wonin
gen per jaar een gemiddelde teruggang dus van ong. 150 woningzoeken
den. Indien de produktie inderdaad op ong. 900 woningen per jaar ge
handhaafd kan blijven komen wij dus op een jaarlijkse inhaling van het
woningtekort van ong. 250 woningen. Volgens deze berekening, die