16 NOVEMBER 1960 519 overigens sluit met die van U op pagina 6 van de nota. zal het dus 1311 250 ong. 5 jaar duren alvorens de achterstand is weggewerkt. Ik moet hieruit de conclusie trekken, dat eerst medio 1965 de woningnood in deze gemeente zal zijn opgeheven, terwijl LI tot de conclusie komt dat dit reeds 2 jaar eerder het geval zal zijn. Van harte hoop ik dat Uw berekening juist zal blijken te zijn. Het verd;ent echter aanbeveling de ontwikkeling op de voet te blijven volgen. Gaarne zie ik bij de toezending van de begroting 1962 een overzicht gevoegd waaruit blijkt hoe de ont wikkeling in het afgelopen jaar is geweest, waarbij we dan de gelegen heid hebben de cijfers van de thans gemaakte prognose te vergelijken met de in de loop van het jaar verkregen werkelijke resultaten. Het streven van Uw college om te komen tot een zo groot mogelijke woningproduktie per jaar, waarbij gedacht wordt aan aantallen van ong. 9001000 per jaar. kunnen wij van harte steunen. Inderdaad bestaat de grootste behoefte aan goedkope tot zeer goedkope woningen. De vraag rijst echter op welke wijze het doel bereikt zal wor den. Tracht Uw college de realisering van dit streven te bereiken door een zo groot mogelijk contingent woningwetwoningen te bouwen of is Uw college bereid te zoeken naar de mogelijkheden die liggen in de premie- bouw? Ik vertel U beslist geen nieuws wanneer ik hier opmerk, dat voor 1961 het bouwprogramma voorziet in de bouw van 32.500 woningwet woningen, dat zijn er 5000 minder dan in 1960. Dit moet noodzakelijk tot gevolg hebben, dat het aantal in Breda te bouwen woningwetwoningen naar rato wordt verminderd. Er zal dus wel gezocht moeten worden naar een oplossing in de premie-bouw om tot realisering van het bouwvolume 1961 voor Breda te komen. De bezitsvorming en de particuliere eigendom staat steeds meer in het beleid van de centrale overheid. Is Uw college bereid dit beleid van de centrale overheid te steunen? In dit verband zie ik gaarne Uw voorstellen tegemoet inzake nieuwe exploitatie-berekenin gen van de grondprijzen. Niet duidelijk is Uw mededeling op pagina 18 van de nota t.a.v. de 144 eengezinswoningen in het zuidelijk deel van de wijk Doornbos. Er blijkt n.l. niet uit op welke wijze de medewerking van de industrieën is ver kregen; waaruit deze medewerking dan wel bestaat en welke industrieën hun medewerking verlenen. Ik meen uit Uw mededeling te moeten opma ken dat de bouw van deze 144 woningen als premie-bouw zal worden uitgevoerd. Is deze opvatting juist? De vraag over de wenselijkheid van de stichtinq van bedrijfspanden tegen redelijke huur wordt in het antwoord op het Centraal raooort afoe- daan met de opmerking, dat dit onderwerp de aandacht heeft van de N.V. Maatschappij tot bevordering van Industrievestiging te Breda. Acht LI, mijnheer de voorzitter, deze vraag niet wat al te summier beantwoord? Gaarne verneem ik niet alleen de opvattingen van de Industrie N.V., doch meer speciaal die van Uw college omtrent dit punt. Voor de middenstand is het uitermate belangrijk, dat zij daar waar nieuwe woonwijken tot ont wikkeling komen gelegenheid hebben zich te vestigen in bedrijfspanden waaraan de te stellen welstandseisen niet overtrokken zijn. Huisvestingsbeleid. Erkentelijk, mijnheer de voorzitter, ben ik Uw college, dat U bereid bent het eigendomsrecht op woningen meer tot gelding te doen komen en voor de voorgenomen liberalisatie van het te voeren huisvestingsbeleid. Eveneens steun ik gaarne de bedoeling van Uw college de bewoners van sloopwoningen te bewegen met financiële steun van de overheid vervan gende woonruimte te scheppen. Het middel, dat U overweegt om de woningnood onder de zwak sociale gezinnen op te heffen door middel van een geforceerde depreciatie van bepaalde straten lijkt mij niet aanvaardbaar, tenzij LI hieraan een bepaalde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 519