16 NOVEMBER 1960 523 Met het beleid ten aanzien van de verdeling van de woonruimte, zoals dit in de nota is neergelegd, is spreker het overigens grotendeels eens. Is het mogelijk bij het beroep op burgemeester en wethouders van mensen die woonruimte herhaaldelijk weigeren de vorderingsadviescommissie in te schakelen. Dit is buiten de wet om ook geschied bij het afwijzen van een vestigingsvergunning. Zulks geeft enige meerdere waarborg en een scha kel, die van belang kan zijn. Reeds eerder heeft spreker gevraagd de bouwverenigingen zoveel mo gelijk in te schakelen. Tot nu toe werd er steeds geantwoord met „wij stellen ons voor" „Eventueel" enz. Spreker vraagt zich af waarom deze terughoudendheid wordt betracht. De taak van de woningbouwverenigingen ligt juist in de woningwet sector. Economisch bezien moge de vermindering van groenstroken in uitbrei dingsplannen juist zijn, spreker vraagt toch dit slechts te doen in uiterste noodzaak. De heer MINDERHOUD zegt het volgende: Mijnheer de voorzitter, De inhoud van deze nota stemt tot tevredenheid. De heer Kroon heeft reeds het algemeen beleid omtrent deze nota besproken. Ik stem daarmede geheel in, dus laat dit verder onbesproken. Wel wilde ik op enkele punten nader ingaan. Omtrent de relatieve woningnood het volgende: In de le alinea staat deze zin: „indien ieder uit de categorie met ruimte overschot, zou willen ruilen met iemand met ruimtegebrek, zou er nog een groot aantal van de grootste woningen overblijven". Die norm is toch maar betrekkelijk. Wie maakt uit, welke ruimte een gezin nodig heeft? Als men meent, dat een echtpaar boven 45 jaar voldoende ruimte heeft aan 3 kamers keuken, dan kan men inderdaad wonen, maar dat is dan ook alles. Ik stel hier tegenover, dat men eerst moet nagaan hoe die wo ning is gebouwd. Een oude woning heeft meestal een suite, dus 2 kamers beneden, doch geen van beide geschikt voor slaapkamer; bovendien nog 2 of 3 slaapkamers, waarvan één soms als kantoor wordt gebruikt en één als logeerkamer. Er is dus voor die 2 mensen geen ruimte over. Waarom zouden zij dan hun schijnbaar te grote woning gaan ruilen voor één van slechts 3 kamers en waar zouden zij dan hun meubilair moeten bergen? Bovendien zouden zij een nieuwe woning moeten betrekken met misschien hogere huur dan hun oude. Neen, zoveel naastenliefde kunnen de meeste mensen toch nog niet opbrengen. Gezwegen wordt dan nog maar over de eigenaar-bewoner, dit toch zelf niet een nieuw kleiner, maar duurder huis zal gaan kopen of huren. Met Uw toezegging het huisvestingsbeleid soepeler te gaan voeren en dus de richtlijnen dienovereenkomstig te wijzigen, kan ik mij verenigen. Ten aanzien van punt 3, blz. 9 zou ik willen opmerken, dat dit tot heden niet altijd is toegepast, zoals nu staat aangegeven, dat is dus, dat een woningzoekende, die een bereidverklaring weet te verwerven, verzekerd mag zijn van een vergunning tot bewoning. Punt 4 had ik het liefst helemaal vervallen willen zien, nl. dat inwo ning in zeer uitzonderlijke gevallen gevorderd wordt. De gedachte alleen al, dat U in de toekomst een deel van het gemeen telijk woningbezit aan woningbouwcorporaties wilt overdragen, heeft mijn volle instemming. Het terugbrengen van de gezamenlijke leeftijd van echtparen of toe komstige echtparen van 60 tot 55 jaar kan ik ten zeerste waarderen. Op blz. 17 alinea 4 wordt iets gezegd over het stichten van zeer goed kope woningen. Dit is noodzakelijk om de minstdraagkrachtigen aan een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 523