524 16 NOVEMBER 1960 woning te helpen en daarom ben ik het met Uw streven eens, al heb ik geen bewondering voor het woningbeleid der regering. Het lijkt wel ge- v zond, maar het mist toch de bewogenheid met de mensen, die nooit in b staat zullen zijn de huren der huizen te betalen, die wij menen te moeten 1 bouwen. S Op blz. 18 alinea 5 spreekt U over het verhuren op basis van 70,v per maand gedurende 5 jaar aan plaatselijke industrieën ten behoeve van ti de huisvesting van werknemers dier industrieën. Dit zal dan wel bittere li noodzaak voor de gemeente worden, doch billijk vind ik het niet. Het o bouwen van arbeiderswoningen in deze sector is een bedenkelijk verschijn- s sel. Heel veel van deze woningen zijn immers maar uitsluitend bereikbaar voor de mensen voor wie ze bedoeld zijn. als de bedrijven een deel van de 1 huur voor hun rekening nemen. Het gevaar bestaat, dat de drang om dit b bedrag tot het uiterste te beperken, leidt tot het bouwen van huizen, die o in feite niet meer aan redelijke eisen voldoen. Ze worden mogelijk zo mi- i; nimaal klein, dat ze vrij spoedig tot de noodwoningen kunnen worden ti gerekend. Op blz. 19 onder f. wordt gesproken over het deel van het inkomen, z dat verschillende bevolkingsgroepen wensen te besteden aan hun huis- vesting. Naar ik meen is toch vrijwel algemeen aangenomen, dat dit 15 v van het bruto salaris moet zijn. h Ten slotte nog een vraag, die hier niet ter zake dienende is, maar die v ik toch maar stel. In het centraal weekblad Bouw lees ik in no. 45 van v 5-11 -'60 op blz. 1339 het volgende: Gemeentewoning voor industrie- r employé; Afspraak aanleiding tot geschil, door mr. dr. C. Schouten. h Burgemeester en wethouders maakten met een industrie de afspraak om b een gemeentewoning (tegen een hogere huur) aan een van de werk- a nemers toe te wijzen. Toen deze werknemer later vertrok, meende de in- ii dustrie, ten behoeve van een andere employé, rechten op die woning te ti kunnen laten gelden, toen burgemeester en wethouders haar voor de ge meentesecretaris wilden bestemmen. De president van de rechtbank te Breda achtte burgemeester en wet- h houders aan hun vroegere afspraak blijvend gebonden, hetgeen volgens p mr. dr. Schouten onjuist is. Mijn vraag is nu: a. is dit een geval, dat zich heeft voorgedaan in de gemeente Breda? b b. indien bevestigend antwoord: welk contract is er destijds met de be- s trokken industrie gesloten? c. waarom heeft de gemeenteraad hieromtrent nimmer iets vernomen? v sl De heer QUADEKKER zegt, dat een van zijn fractieleden al een groot g verhaal heeft opgedist over de nota bouwbeleid. Spreker zal er dus niets d meer van zeggen. Hij heeft echter in de algemene beschouwingen bij de e behandeling der gemeentebegroting enige onbegrijpelijkheden geciteerd uit k deze nota. Kan de wethouder hierop nog antwoorden? v v De heer MENDES zegt, dat het haast niet te geloven is, dat er nog een ti punt is dat hij nog ter sprake kan brengen. Toch meent hij nog te moeten wijzen op de rechtszekerheid van de burger ten opzichte van de overheid e' bij de verdeling van woonruimte. Op pagina 8 der nota wordt gesteld h „Naast deze regels vinden een aantal zgn. interne richtlijnen toepassing, h die in de loop der jaren met instemming van uw raad zijn opgesteld". Dit e; is naar sprekers mening niet geheel juist. Toen enige tijd geleden op ver- 'e zoek van een raadslid de afdeling voor juridische zaken uit de raad een b onderzoek instelde naar de mogelijkheid om de interne richtlijnen in een gemeenteverordening onder te brengen, is gebleken, dat er richtlijnen v waren, die niet aan de raad bekend waren. Het doel van deze richtlijnen li was het beleid zo soepel mogelijk te houden. 9

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 524