16 NOVEMBER 1960 537 Vliet en Van Duist en Van Eijkelenburg. In verband met de geforceerde depreciatie vraagt spreker zich af of dit niet aan de huiseigenaren ligt. De heer RATTINK zegt, dat zijn opmerkingen over de ambtswoningen slechts ten doel hadden de leidraad welke gevolgd wordt te weten te komen. Ten aanzien van de ontruiming bij vrijwillige ontslagname is spreker het niet met de wethouder eens. Hij dankt de wethouder overigens, dat hij al deze gevallen serieus wil bekijken. Met het antwoord van de wethouder inzake de geforceerde depreciatie gaat spreker akkoord. Spreker wenst er op te wijzen, dat het vorderingsrecht vooralsnog dient te worden gehandhaafd. Burgemeester en wethouders kunnen dit nog niet missen. Ten aanzien van de bezetting van woningen van woningbouwvereni gingen zegt spreker dat er 5 jaar geleden reeds overeenstemming is be reikt: als dit nu weer zou kunnen dan gaat hij daarmede gaarne akkoord. Dat er thans weer andere woningperikelen zijn, neemt spreker graag aan, doch in vriendschappelijk overleg kunnen deze worden voorkomen. Dat de onderbezetting van bepaalde grote panden niet van veel belang is, kan spreker wel aannemen, doch ook hier is voorzichtigheid geboden. De wethouder heeft gezegd, dat het beter is de klasse, waarin iemand wordt opgenomen bij zijn inschrijving als woningzoekende niet bekend te maken, omdat dit op moeilijkheden kan stuiten. Het omgekeerde is ook het geval. Enige jaren geleden heeft spreker een geval medegemaakt van iemand die niet voor een bepaalde woning in aanmerking kon komen. Na enige besprekingen, waarin belanghebbende gewezen was op de moeilijk heden die er waren, konden deze moeilijkheden worden weggenomen. Hier bij was het over hem uitgebracht rapport niet op tafel gekomen. Spreker vraagt of hier dus niet een of andere modus gevonden kan worden. Nu kan de man die lager is geklasseerd dan hij zelf weet zich niet ver weren. Met het niet inschrijven van alleenstaanden is spreker het eens. Hij neemt aan, dat hier niet onder valt de jongeman van een aanstaand echtpaar. De wethouder heeft bij de vraag inzake de overdracht van woningen aan woningbouwverenigingen twee punten naar voren gebracht en wel de administratie en het onderhoud. Spreker is het volledig met de wethouder eens indien deze zegt, dat de administratie behoorlijk moet zijn. Naar zijn mening voldoen de woningbouwverenigingen aan deze eis. Mocht het bezwaar liggen in het ontbreken van een centrale administratie, dan kan spreker hiermede ook akkoord gaan. Doch hier is toch wel een vorm voor te vinden. Aangaande het tweede punt merkt spreker op, dat een centrale onderhoudsdienst van de diverse woningbouwverenigingen inderdaad wen selijk is. Het zal goed zijn de woningbouwverenigingen hierop te wijzen. Van het woningwetcontingent zijn nog 240 woningen over. Spreker vindt het jammer, dat er bij de bouw van deze woningen geen bouw verenigingen worden ingeschakeld. De wethouder heeft gezegd, dat er niet tijdig plannen zijn. Daartegenover wil spreker stellen, dat de bouwvereni gingen dan eerder moeten worden ingeschakeld door het gemeentebestuur opdat zij tijdig met hun plannen gereed kunnen zijn. De moeilijkheden welke de gemeente ondervindt bij de realisatie van haar plannen zullen dezelfde zijn als die, welke de bouwverenigingen zullen ontmoeten. Ook dit mag dus geen bezwaar zijn. Er wordt naar sprekers mening geen bouwvolume verspeeld als de woningbouwverenigingen tijdig worden ingeschakeld. Mevr. VAN MIERLO vindt het jammer, dat alleenstaanden niet wor- den ingeschreven. Alleen voor een zekere oriëntering inzake de woning nood onder deze groep zou deze inschrijving reeds nuttig zijn. Wethouder VAN BOXTEL voelt niets voor het inschrijven van alleen staanden. Vindt echter een alleenstaande passende woonruimte, dan zal

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 537