14 DECEMBER 1960 571 tuur brengen van heidegronden, ook in België, had een krachtiger en groter wateraanvoer tengevolge, waardoor geregeld schade werd aangericht. Bij aanzienlijke waterafvoer ontstond er tussen Breda en Standdaarbuiten een zodanige verhoging, dat de polders boven Breda en verder tot Zevenbergen soms geruime tijd van alle water lozing verstoken waren. Geen wonder dan ook, dat bij herhaling werd uitgezien naar middelen om de toestand te verbeteren. Ver scheidene ontwerpen zagen het licht. Tot uitvoering is men steeds nog niet gekomen. Wel werden enige bochten in de rivier afge sneden. Nog steeds roept de waterafvoer van Mark en Dintel dringend om een oplossing. Dit staat in een rapport dat in 1939 door professor L. van Vuuren is uitgebracht ten behoeve van de Kamer van Koophandel. Dus ook in die tijd werd al geconstateerd dat de waterafvoer vanuit België sneller ge schiedde dan gewenst werd geacht. Spreker acht het toch wel beslist nood zakelijk dat er op dit gebied tot een grotere samenwerking wordt gekomen. Het zal nodig zijn dat de gezamenlijke waterschappen en de gemeenten bij rijk en provincie er op aandringen gelden beschikbaar te stellen voor verbetering van de huidige toestand. Het is voor geheel West- Brabant van grote betekenis dat wordt overgegaan tot versnelling van de verdediging van de Mark en het plaatsen van een gemaal bij Dintel- sas. Het is merkwaardig dat vóór 1879 de betrokken waterschappen één geheel vormden; deze zijn later bij een geschil in drie afzonderlijke licha men uiteen gevallen. Er is alle aanleiding te trachten de gemeente ergens enige zeggenschap te geven in de waterbeheersing; er zal een grotere coördinatie moeten komen en het komt spreker voor dat deze in Benelux- verband het gehele stroomgebied van Mark en Dintel in één beheersvorm zou moeten omvatten. Een dergelijke vorm lijkt spreker het nastreven waard. De heer VERSCHUREN vraagt aandacht voor de westelijke kade van de Aa of Weerijs, nu alleen de oostelijke kade wordt verhoogd. Hij heeft namelijk niets gehoord over de westelijke oever. Aan die zijde zijn echter verschillende tuinders gevestigd en er zijn daar eveneens woningen aanwezig. Wat betreft de Haagpoortbrug meent spreker zich te herinneren dat het waterschap destijds bij de bouw geprotesteerd heeft tegen de te nauwe doorgang. Hij meent ook dat toen is toegezegd dat aan weerszijden van de brug een duiker zou worden gelegd. Mevrouw VAN MIERLO vraagt waarom de B.B. niet bij de hulpver lening was ingeschakeld. Er was toch nog heel wat te doen geweest, ook voor het Vrouwelijk Hulpkorps. De heer VAN DE NOORT heeft kennis genomen van het cijfer van 33.000.000 m3 water, hetwelk naar Breda werd afgevoerd. Nu was er onvoldoende indijking, maar hoe moet dat gaan als dit te zijner tijd wel het geval is. Zijns inziens is dit een onmogelijke zaak als geen maatregelen worden getroffen voor een betere afvoer. Nu is het zo dat bij westenwind niet wordt gespuid. Daarin zal moeten worden voor zien door plaatsing van een flink gemaal. Men kan dan reeds tevoren eventuele maatregelen nemen om de waterstand te verlagen wanneer veel water uit België wordt verwacht. De heer VAN DUIJL wijst er op dat vele burgers, die schade heb ben geleden, zich afvragen tot wie zij zich moeten wenden voor scha devergoeding. Hij zal op deze vraag gaarne antwoord ontvangen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 571