17 FEBRUARI 1960
57
en waarin zij haar belangen zal kunnen bepleiten. Hij zal daarom gaarne
voor dit voorstel stemmen.
De heer VIS zegt dat in het voorstel van burgemeester en wethouders
het probleem is gesteld dat de groei van de industrie in Breda achter blijft
bij de bevolkingstoename en dat het verontrustend is dat de uitgaande
pendel groeit. Dit in tegenstelling met enige jaren geleden toen er een
saldo was aan inkomende pendel. Indien dit zo is dan noemt spreker dit
inderdaad verontrustend.
Er is in het voorstel gesproken over de ontoereikende economische
structuur van Breda. Spreker is van mening dat men vooraf de oorzaak
moet zoeken of deze ontoereikende structuur van interne of externe aard
is. Voor de externe economische structuur is de vraag van belang of er
voldoende werkgelegenheid bestaat. Op dit punt is alleen een verantwoord
beleid mogelijk gebaseerd op wetenschappelijke gegevens. Hiernaar zou
ook het bouwbeleid van burgemeester en wethouders zich kunnen richten.
Burgemeester en wethouders willen blijkens het voorstel een urgentie
programma voor voldoende werkgelegenheid. Spreker weet geen weg met
de formulering van het voorstel waarin staat dat burgemeester en wet
houders op korte termijn aan de hand van het inventariserend onderzoek
zich willen beraden over de structurele-economische situatie van Breda.
Bovendien rijst bij hem de vraag waarom de eigen sociografische dienst
niet wordt ingeschakeld. De studie zou bij deze methode eerder beëindigd
zijn en men zou meer dan de helft aan onderzoekingscapaciteit kunnen
inzetten. In dit verband is het ook belangrijk dat deze dienst rechtstreeks
onder uw college kan werken en het beleid met deskundige adviezen kan
worden geschraagd. Tevens komt het spreker voor dat belangrijk goed
koper gewerkt kan worden.
In het voorstel staat dat burgemeester en wethouders het werk op de
voet zullen volgen. Spreker zou het op prijs stellen indien burgemeester
en wethouders de raad ook in de gelegenheid zullen stellen dit onderzoek
op de voet te kunnen volgen.
Tenslotte stelt hij de vraag wat burgemeester en wethouders denken
te doen aan de externe factoren in de sociaal economische structuur van
de gemeente Breda.
De heer VAN HOUTEN is blij met het wetenschappelijk onderzoek.
Hij is echter verontrust doordat bij de aanvang van het voorstel gesteld
wordt dat burgemeester en wethouders zich over het scheppen van vol
doende werkgelegenheid op korte termijn willen beraden aan de hand van
een inventariserend onderzoek. Uit het voorstel blijkt echter dat de
gegevens pas het volgend jaar beschikbaar zullen zijn. Spreker heeft zich
afgevraagd of de eigen sociografische dienst geen gegevens voorhanden
heeft waaruit kan worden geput, b.v. men weet wat voor opleidingen
er in Breda gevestigd zijn, welk aantal opgeleiden er jaarlijks beschikbaar
komt. Hieruit kan men dus de conclusie trekken wat er in de toekomst
te gebeuren staat. Hij is van oordeel dat indien men met het E.T.I. in
zee gaat het zeer lang zal gaan duren en het „Eine Liebe ohne Ende"
wordt. Gaarne zou hij hierover inlichtingen van burgemeester en wet
houders ontvangen.
De heer HULSKRAMER is dezelfde mening toegedaan als de heer
Van Houten. Hij is van oordeel dat het rapport van het E.T.I. een
momentopname wordt. Bij een dynamische stad als Breda zijn de gegevens
dan zeer snel verouderd. Dat de toenemende uitgaande pendel een gevolg
is van een gebrek aan werkgelegenheid in Breda betwijfelt spreker. Hij
zoekt de oorzaak in de faciliteiten die de werknemers ontvangen bij
werk buiten de gemeente Breda.