14 DECEMBER 1960
585
wat nog te gebeuren staat in de toekomst.
U benadrukt in uw inleiding, dat vóór alles nodig is, dat de bejaarden
zelf het ouder worden en het oud zijn als een zinvol tijdperk in het men
selijk leven zien. Nu weet ik niet precies wat u hiermede bedoelt. Meent
u, dat iedereen graag oud wil worden en dan, na het volbrengen van
zijn levenswerk, wil genieten van de rust, die hem geschonken wordt
met daaraan verbonden alle genoegens die bij die ouderdom passen, dan
zeg ik akkoord. Wilt u echter te kennen geven, dat men vroeg gaarne
als oud wil worden aangezien, dan zeg ik néén, want dat is beslist niet
zo. Het raadseltje kent u waarschijnlijk al? „n.l. ieder wil het worden,
maar niemand wil het zijn!" met als antwoord daarop: „oud!" is nog
altijd van kracht.
Is het misschien dan ook daarom, dat u afziet van een enquête, o.a.
vanwege de aversie, die hiertegen zou bestaan van de zijde der bejaarden?
Hoe is u hier eigenlijk achter gekomen? Ik geloof ook wel dat het juist
is, maar zekerheid heb ik hieromtrent niet.
Het gestelde in hoofdstuk II en III cn de daarachter volgende tabellen
geven geen aanleiding tot opmerkingen mijnerzijds, doch alleen maar
redenen tot tevredenheid.
In hoofdstuk IV zegt u onder a. dat de verhuiswilligheid bij het ouder
worden sterk afneemt. Aangezien ik de enige in deze raad ben, die onder
de categorie bejaarden gerangschikt moet worden, zou ik gaarne van u
vernemen op welke leeftijd men nog verhuiswillig is en wanneer niet
meer. Met uw antwoord kan ik misschien nog rekening houden.
Bij de verzorgingsflats spreekt u over het bejaardencentrum „Vreden-
bergh".
Bij de behandeling van de bouw van dit bejaardentehuis in Boeimeer
zijn prijzen voor inwoning genoemd van 225,— per maand. Naar ik
meen vond de heer Mol dit een vrij hoog bedrag in vergelijking met
Vredenbergh. Zoudt u misschien prijzen kunnen noemen, zoals die mo
menteel zijn, geldend voor opname in een der Bredase Tehuizen genoemd
op blz. 27 en dan aangevuld met Vredenbergh?
Ook zou ik gaarne de plaatsen willen weten van de vier tehuizen
waar gerepatrieerden zijn ondergebracht.
Met de inhoud van hoofdstuk V, VI, VII en VIII kan ik geheel in
stemmen. Het is dan ook verheugend, dat u contact op wil nemen met de
plaatselijke bonden voor bejaarden om een comité in het leven te roepen,
dat de tijdsbesteding tot zijn bijzondere zorg rekent.
De heer VAN HOUTEN dankt namens zijn fractie voor de nota,
vooral voor de uitvoerige wijze, waarop deze is gedocumenteerd. Zij geeft
een goed inzicht in hetgeen nog moet gebeuren. Spreker gaat volledig
akkoord met de conclusies van de nota. De wens van de bejaarden om
zelfstandig te blijven moet de leidraad zijn bij het beleid. Spreker ziet met
belangstelling de verdere uitwerking tegemoet. Bij de te verwachten voor
stellen is er nog voldoende gelegenheid om op deze materie in te gaan.
Wethouder VAN BOXTEL is van zijn kant erkentelijk voor de geuite
dank en bewondering voor de nota. Het past spreker deze dank door te
geven aan allen, die hun bijdrage hebben geleverd tot de nota. Het is
inderdaad, zoals de heer Vis heeft opgemerkt, niet meer dan een eerste
indruk. Het is wel duidelijk gebleken dat er bij de aanvang van dit werk
veel onwetendheid over deze materie bestond. De nota is een aanzet tot
bestudering van het probleem. Er kunnen nu initiatieven op gang komen.
Hier ligt niet primair een taak voor de gemeentelijke overheid. Deze moet
we' trachten door haar beleidsvoering het particuliere werk te stimuleren.
De heer van Bijnen heeft het juist getypeerd door te stellen dat er
gesprekstof is overgehouden. Als alle onderwerpen nu zouden zijn behan-