13 JANUARI 1960
7
door onteigening; 86,5 ha. buiten de grenzen van de gemeente.
Moest mijn ambtsvoorganger in zijn nieuwjaarsrede d.d. 14 januari 1959
nog stellen: „Het is te betreuren, dat de moeilijkheden met de gemeente
Teteringen nog geen oplossing hebben kunnen vinden, doch de formulering
van het raadsbesluit laat de deur voor overleg gelukkig open", des te
meer is het mij een vreugde te mogen constateren, dat nog in zijn ambts
periode die deur ver open is gesteld, doordat de gemeenteraad van
Teteringen alsnog bleek aan een vrijwillige grenswijziging bij de Vught-
polder te willen medewerken, zoals de gemeenteraad van Nieuw-Ginneken
reeds eerder deed ten aanzien van een gebied bij de IJpelaar en ten aanzien
van Heusdenhout.
Omdat in het op vrijwillige basis samensprekende overlegorgaan voor
Breda en omgeving over de grote lijnen van de toekomstige ontwikkeling
van dit gedeelte van West-Brabant overeenstemming aanwezig was, werd
dit welhaast unieke resultaat bereikt. Door het instituut voor bodem-
kartering werd in opdracht van het overlegorgaan een onderzoek ingesteld
naar de bodemgesteldheid en de tuinbouwkundige mogelijkheden van
gedeelten van de gemeenten Nieuw-Ginneken en Oosterhout. In tegen
stelling tot eerder elders ingestelde onderzoekingen werden hierbij goede,
tot zeer goede mogelijkheden voor de tuinbouw ontdekt.
Terzake van de recreatie traden de gemeenten Alphen en Riel, Baarle-
Nassau, Chaam en Zundert toe tot het overlegorgaan en aan de land
schapsarchitect ir. Vallen te Roermond werd een opdracht verstrekt tot
het ontwerpen van een schetslandschapplan voor het gehele samen-
sprekend gebied.
Maar dames en heren keren wij terug naar het uitgangspunt van onze
vraagstelling; Op welke specifieke objecten moet ons streven, althans
naar de bescheiden eerste mening van uw voorzitter, in de komende
jaren gericht zijn? Ik zal de laatste zijn om U, op dit ogenblik, ook maar
iets als een definitief plan te willen suggereren. Burgemeester en wet
houders zullen zich ten aanzien van dit urgentieplan op korte termijn en
liefst aan de hand van een „inventaristisch vooronderzoek" beraden. Maar
toch enige saillante punten springen zo zeer in het oog, dat ik ze nu
reeds als urgente programmapunten zou durven noemen.
Daar is in de eerste plaats; de verschaffing op eigen territoir of in aller
naaste omgeving op bromfietsafstand, van zoveel werkgelegenheid als
voor de groeiende bevolking, die binnen iO jaar toch wel 125.000 zielen
zal bedragen, nodig is. Nu lijkt mij dit juist een streefobject dat niet zonder
zeer veel gemeenschappelijke inspanning zal kunnen worden bereikt.
Immers door allerlei oorzaken is de industrialisatie hier enigszins moei
zaam verlopen. Het industrieterrein „de Krogten", 60 ha. groot en ten
naaste bij gereed, vraagt het ombuigen van het overheidsbeleid t.a.v. het
in exploitatie brengen daarvan.
Bepaald verontrustend acht ik het dat de ingaande pendel, welke in
1956 nog gesteld kon worden op ruim 500 personen, hetgeen gezien de
centrumpositie van de stad al niet hoog te noemen is, medio 1959 reeds
was omgeslagen in een uitgaand pendelsaldo van ruim 400 personen.
De werkgelegenheid ontwikkelde zich in de afgelopen jaren dan ook niet
gunstig al komt deze ontwikkeling door de zuigkracht van de industrie
elders niet tot uitdrukking in de werkloosheidscijfers. De uitgaande pendel
is en blijft een signaal van gecamoufleerde werkloosheid. Weliswaar ver
grootten tal van bestaande bedrijven hun gebouwen, vernieuwden zij
hun installaties en vermeerderden zij hun productiecapaciteit aanzienlijk,
maar tot een aanmerkelijke vergroting van de werkgelegenheid in deze
stad leidde dit alles niet. Ook door de nieuw aangetrokken industrieën kon
op dit belangrijk punt geen aanzienlijke verbetering van de werkgelegen
heid worden bewerkstelligd.
De visie van Zijne Excellentie Minister de Pous op deze problematiek