8 13 JANUARI 1960 voor West-Brabant is ook al niet zeer bemoedigend. Immers, zo stelde hij, in West-Brabant en daar reken ik Breda toch wel echt bij zijn veel problemen, maar daardoor is het nog niet een „probleemgebied" in de zin van de richtlijnen, welke voor ontwikkelingskernen met daaraan verbonden financiële faciliteiten, grond- en bouwpremies gelden. Men kan voor dit ministerieel standpunt enigszins begrip hebben, men kan zelfs dankbaar gestemd zijn dat althans op bromfietsafstand van Breda de ontwikkelingskern Etten-Leur met 900 nieuwe arbeidsplaatsen aanwezig is. Dit alles mag ons als bestuurders van Breda toch niet verleiden om als toeschouwers naar deze one-man-show in West-Brabant te blijven kijken! Wij zullen dus met personen en instanties die het aangaat in goede samenwerking met E.T.I., Sobi, met de Industrie N.V. naar het vol ledig in exploitatie brengen van het eigen gereed liggend industrieterrein moeten streven. Nu doet zich hierbij de bijzondere moeilijkheid voor dat gedeputeerde staten tot dusver het standpunt ingenomen hebben, dat de kostprijs van dit terrein welke omstreeks 10,— per m2. bedraagt ook de verkoopprijs of marktprijs in principe behoort te zijn. Dit is bepaald een voor onze gemeente niet zéér aantrekkelijk stand punt, dat een snel op gang brengen van de industrialisatie ter plaatse ernstig kan frustreren en dat Breda in heel wat ongunstiger positie plaatst dan die gemeenten waar de marktprijzen van industrieterreinen door allerlei faciliteiten en dirigismen aanzienlijk lager liggen dan de kostprijs. Wij zoeken dan ook naar wegen en zullen er enige moeten vinden, die ons uit deze vicieuze cirkel bevrijden. Maar reeds nu ben ik ervan overtuigd, dat de natuurlijke vestiifgsfactoren van Breda als werk- en leefgemeenschap welke door goede infrastructuur en verbindingen nog in waarde en aantal zullen toenemen, sterk genoeg zullen blijken om het gestelde doel te bereiken. Een ander punt, dat uiteraard uwe en onze bijzondere aandacht vraagt is de woningbouw, maar dan in het bijzonder in de sector van de goed kope woningen. Nu is „goedkoop" in het leven dikwijls „duurkoop" en daar kan dus nooit mee bedoeld zijn, dat wij ons maar eens aan de bouw van een serie minderwaardige of uitgeklede woningen zouden moeten wagen. Met „goedkoop" wordt bedoeld, woningen welker huur aangepast is aan de draagkracht van „minder draagkrachtigen". Nu is dat wel geen specifiek Bredaas verlangen, maar een van nationale aard. En wij hebben dan ook met vreugde vernomen, dat Zijne Excellentie Minister Van Aartsen op dit punt met een, zij het tot 5.000 woningen beperkte, regeling voor het hele land komt. Het spreekt vanzelf dat in de boezem van ons college van burgemeester en wethouders onverwijld de vraag is gerezen of en zo ja in welke mate er kans is om ook voor Breda een gerechtvaardigd aantal z.g.n. goedkope woningen te realiseren. Want het is duidelijk, dat nu toch wel een psychologisch ogenblik voor de bouw van dit type woningen is aan gebroken, en dat ondanks alle problematiek op dit terrein rond woning wetbouwvolume en Prontobouw naar een zo groot mogelijk aantal eengezinswoningen in de woningwetsector en liefst anders dan in flatbouw welke hier 37J^% bedraagt moet worden gestreefd. Het verheugt mij te kunnen zeggen dat in afwachting van de bekendmaking van het bouwvolume voor 1960 de mogelijkheden ter zake enigszins geruststellend lijken. Ook zou kunnen worden onderzocht de mogelijkheid van de bouw van het type z.g. 2/1 woningen die elders in den lande, vanwege hun stedebouwkundige allure enerzijds en vanwege hun aantrekkelijke op de per sonaliteit van de bewoner afgestemde bewoonbaarheid, bijzondere aandacht

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 8