90
16 MAART 1960
nieuwe weg via de Keizerstraat in de binnenstad terecht komt. De
bezwaren worden nu al bij voorbaat gemaakt. Het gaat er thans niet om
hoe breed de straat wordt. Het is verstandig om nu de voorgevelrooilijnen
vast te stellen; het is een vooruitzien op de toekomstplannen.
De definitieve plannen zullen nog wel eventjes op zich laten wachten.
De heer VAN HOUTEN is van oordeel dat wat de wethouder verteld
heeft geen nieuws is. De raad heeft echter wel geleerd met het vaststellen
van rooilijnen. Burgemeester en wethouders grijpen in het door mij bedoelde
geval terecht terug op het desbetreffende raadsvoorstel. Als de raad het
met het nieuwe project niet eens is, dan moet hij dat nu kenbaar maken;
het is zeker niet prematuur.
Mevrouw VAN MIERLO is niet bevredigd met het antwoord van de
wethouder. Er is sprake van wegen van 7 en 9 meter. Bij de aanleg van
een zekere weg van 11 meter is wel eens gezegd dat de nieuwe wegen
16 meter breed moeten zijn. De hele situatie bevreemdt haar. Van de
Willemstraat tot de Wilhelminastraat wordt een 7e brug aangelegd; wat
zou de gemiddelde afstand van brug tot brug zijn? De wethouder heeft
haar niet overtuigd.
De heer QUADEKKER dankt de wethouder voor zijn betoog. Hij wil
nog wel stellen dat hij niet bevreesd is voor de beurs van het rijk. Hij
blijft evenwel bij zijn standpunt; met heeft geen zin nu zijn medewerking
te verlenen aan iets waar men straks op tegen is. Hij zal zeker niet voor
het voorstel stemmen.
De heer MOL is van mening dat de vaststelling van deze voorgevel
rooilijnen een verbetering zal betekenen van de binnenstadsanering; dit
is van veel belang. De nieuwe buitenwijken in Breda hebben veel belang
stelling; ook ten aanzien van de binnenstad moet de sanering i.v.m.
verkeersintensiteit royaal en ruim worden opgezet. Het nageslacht moet
ons straks geen verwijt kunnen maken. Spreker kan zich geheel met het
voorstel van burgemeester en wethouders verenigen.
Wethouder JONGBLOED ziet het zoals de heer Mol heeft gezegd; de
binnenstad moet toegankelijk zijn voor het verkeer. Het wegenstramien
rond de stad moet wegen hebben die naar de binnenstad leiden. Men moet
er voor waken dat het centrum een dode stad wordt. Een brug meer of
minder heeft weinig betekenis.
Dat het rijk destijds veel heeft gedaan zoals de heer Quadekker stelt
moge waar zijn, doch van de andere kant heeft het rijk ingevolge de
K.M.A.-contracten van de gemeente toch ook wel bepaalde faciliteiten
gekregen. Alle belangen zijn toen goed tegenover elkaar afgewogen. In
het onderhavige geval zijn de moeilijkheden best op te lossen; wat het
rijk voor het afstaan van de grond in de plaats zal worden gegeven is
een kwestie van nader overleg.
Hierna brengt de VOORZITTER het voorstel in stemming.
Vóór stemmen: de dames Th. M. M. de Bonte-de Munnik en D. M. J.
t'Sas en de heren J. F. V. Vermeulen, J. Verschuren, G. Minderhoud,
A. Kroon, C. A. van Duijl, A. C. Bastiaansen, J. J. Kamphuys, A. Jong
bloed, J. A. Meijs, A. Mendes, drs. N. H. Zijtregtop, D. J. A. Kramers,
A. J. A. Rattink, H. Broeders, F. P. van de Noort, mr. K. A. M. Bastiaansen,
W. C. A. M. van Boxtel, J. M. van Bijnen, drs P. Vis, P. F. C. Nieuwlaat,
H. van Toledo, C. van den Eeden, H. J. C. Cosijn, G. Camphens, P. J.
van Caulil, F. H. M. Mol, H. Biemans, N. W. C. van Gisbergen.