112 19 APRIL 1961 4. Heffing opcenten op hoofdsom personele belasting. Overeenkomstig dit voorstel wordt besloten. 5. Aanlegbelasting op hoekpanden. De heer QUADEKKER heeft geconstateerd, dat het preadvies niet veel nieuws in deze zaak heeft gebracht. De tegenspraak in de tekst heeft hem wel geamuseerd. In de derde alinea staat met evenveel woorden, dat geen sprake behoeft te zijn van waardestijging der eigendommen. Maar in de zesde alinea wordt al gesproken over een hogere verkoop waarde van de eigendom. En op de volgende bladzijde wordt zelfs al gesproken van het feit dat het gekapitaliseerde bedrag der belasting de waardevermeerdering van de belaste eigendommen niet overtreft. Spre ker zal toch gaarne duidelijker argumenten vernemen. De heer VAN HOUTEN wil niet ontkennen, dat er een mogelijkheid is, dat bij dergelijke hoekpercelen inderdaad de kans bestaat op waarde vermeerdering, als er bijvoorbeeld een garage kan worden gebouwd. Maar, zoals in de vorige vergadering door spreker reeds is opgemerkt, er zijn verschillende mensen, die op deze wijze niet gebaat zijn. Hij zou dan ook kunnen voelen voor heffing in de gevallen, dat de bestemming van het pand verandert. Het is voor betrokkenen zeer moeilijk deze belasting op te brengen, al kan niet van oninbaarheid worden gesproken. De heer NIEUWLAAT heeft de onderhavige heffing in de vorige vergadering onbillijk genoemd. Hij wil hierop ten dele terugkomen. Een hoekpand kan inderdaad wel in een voordeliger positie komen. Volgens de jurisprudentie moet er sprake zijn van „baat". Spreker vindt, dat in deze kwestie teveel het zakelijk element een rol speelt en dat het menselijk element niet naar voren komt. De betrokkenen hebben niet om een weg gevraagd. Een omsloten erf wordt nu bloot gegooid. Spreker weet wel dat een oplossing niet gemakkelijk is. Uit de jurisprudentie is spreker echter gebleken, dat in de gemeente Haren bij belending aan twee wegen een reductie wordt toegepast van 1/3 van het aantal meters langs de weg. Spreker veronderstelt, dat er in het land wel meer van dergelijke bepalingen zullen voorkomen. Spreker weet niet of het college van burgemeester en wethouders heeft nagegaan of er inderdaad meer dere gemeenten zijn, die deze reductie toepassen. In Breda zou in artikel 3 een mogelijke bepaling kunnen worden opgenomen. De heer VAN CAULIL sluit zich aan bij het betoog van de heer Nieuwlaat. Spreker meent, dat, ondanks alle becijferingen in het voorstel, niet is aangetoond, dat de belasting niet onbillijk werkt. Hij steunt de suggestie van de heer Nieuwlaat, om een reductiemogelijkheid in te voeren tot wering van eventuele onbillijkheden. De heer HULSKRAMER sluit zich bij de vorige sprekers aan. Wethouder MEIJS heeft van de heer Quadekker vernomen, dat deze het preadvies niet consequent acht. Spreker meent, dat de heer Quadek ker begrip moet hebben voor het feit, dat dit preadvies is afgestemd op de bespreking over dit punt in de vorige raadsvergadering. In de vorige vergadering is gesproken over een onbillijke heffing en in de argumen tatie is daarop ingegaan. Er is gesteld, dat er sprake is van woningen, die niet zijn gebaat en waarbij de eigenaren geen prijs stellen op de wegaanleg. Bij enige zakelijke instelling kan men er begrip voor heb ben dat dit zo wordt gesteld. Als de heer Nieuwlaat zich beklaagt over

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1961 | | pagina 112