19 APRIL 1961
127
worden gelopen. Spreker wijst er op, dat er weliswaar een reserve is
gevormd, maar de premie, die daarin werd gestort, bedraagt het vier
voudige van hetgeen nu slechts behoeft te worden betaald. Met deze
wetenschap is het niet verstandig in de toekomst op dezelfde voet door
te gaan. De last voor het woningbedrijf zou onevenredig groot zijn. De
reserve is nog vrij gering en zeker niet voldoende om een schade van
betekenis te dekken. Bij de berekening van de 14.000,is uitgegaan
van het verschil tussen de huidige en de toekomstige toestand.
De heer Quadekker heeft gesteld, dat de aansluiting bij een onder
linge grote risico's inhoudt. In theorie is dit wel waar en blijft er de
mogelijkheid, dat op de premie moet worden bijbetaald. De ervaring
bij deze maatschappij leert evenwel, dat er geen sprake is van nabe
taling. Er is bijna altijd een belangrijke restitutie toegepast. Het per
centage daarvan is de laatste jaren vrij constant geweest. In dit verband
is het van belang, dat er voor het toprisico een excedent schadeverze
kering is gesloten. Door de wijze van risicoverdeling worden extra na-
heffingen voorkomen.
Er is gewezen op de beperkte betekenis van de vereniging Brand-
Risico. Spreker acht de betekenis van deze maatschappij wel belangrijk;
het jaarverslag geeft daarvan een duidelijk beeld. Er is een voortdurende
toeneming van ledental en verzekerd bedrag.
Spreker is het dan ook niet eens met de heer Van Werkhooven, die
van een „prutsmaatschappijtje" heeft gesproken.
Kan de gemeente zelf blijven verzekeren? Dit kan natuurlijk wel,
maar spreker meende juist te hebben aangetoond, dat een reële aan
vulling van de reserve dermate minimaal zou zijn ten opzichte van het
risico-bedrag, dat dit niet langer verantwoord is.
De heer KRAMERS heeft na de eerste instantie twee punten ge
noteerd, die uit het debat naar voren zijn gekomen. Het blijkt eerstens,
dat de gemeente liever niet langer eigen risico loopt. De mogelijkheid
van belangrijke schade is zeer groot. Spreker kan zich indenken, dat
het risico elders wordt ondergebracht. De heer Zijtregtop heeft er in
tussen op gewezen, dat de totale premie bij Brand-Risico weliswaar
f 1000,- per jaar lager ligt dan bij anderen, maar dat daarbij in aan
merking moet worden genomen, dat dit cijfer geheel anders ligt, indien
geen premierestitutie plaats vindt. Op dit punt is er geen zekerheid.
Spreker acht het voorstel dan ook een voorbeeld van zuinigheid, die
de wijsheid bedriegt. Hij acht het dan ook verstandiger tegen een vaste
premie te verzekeren.
De heer ZIJTREGTOP gelooft niet, dat het veel zin heeft andermaal
op de gemaakte opmerkingen in te gaan. Hij wil er nog wel op wijzen,
dat de balans van Brand-Risico de indruk geeft, dat de schaden zeer
traag worden afgewerkt. Er blijkt een reserve te zijn van 2.500.000,
Dit is niet veel bij een aantal van 400 verzekerden en gelet op het be
drag, waarmede Breda eventueel aan de verzekering zal deelnemen, nl.
100.000.000,—.
De heer VAN CAULIL heeft steeds getracht aan te tonen, dat de
premievergelijking onjuist is. Er kan wel 100 of 200°/o naheffing plaats
hebben. Er wordt ten deze wel naar de ervaringen in het verleden ver
wezen, maar spreker wijst er op, dat er wordt verzekerd voor de toe
komst. En deze is onzeker voor wat betreft de premies bij Brand-Risico.
Spreker zal dan ook alsnog gaarne vernemen, welke dringende redenen
er zijn om nu af te zien van de verzekering via plaatselijke bemidde
laars.