132 19 APRIL 1961 er geen tuinders zijn die de glascultuur kunnen beoefenen. Er zal prak tisch niemand zijn te vinden, die in aanmerking komt. Spreker betwijfelt dan ook of de selectie wel zo serieus bedoeld is, temeer nu wethouder Van Boxtel reeds verklaard heeft, dat er al een lijst van 11 personen is opgemaakt. Spreker meent Breda te kennen en voor hem is het een uitgemaakte zaak, dat er niet een van deze 11 personen in aanmerking kan komen. Spreker wijst er op, dat in het preadvies is gesteld, dat het advies van de tuinbouwconsulent kan worden ingewonnen. Het kan dus vriezen of dooien. Spreker heeft in de vorige vergadering de ontwikkeling in Princen- hage in de discussie betrokken. De wethouder heeft hiervan gezegd, dat dit een zaak is, die geheel los staat van het voorstel. Spreker is het op dit punt niet met hem eens. Ook al zou er geen mogelijkheid zijn binnen de grenzen van de gemeente compenserende grond te geven, dan nog zou spreker tegen het voorstel zijn. Het is gebaseerd op een onjuist beleid, dat niet is afgestemd op de tuinbouw, zoals deze hier wordt beoefend. Het blijkt bovendien dat Princenhage geschikt is verklaard voor streekverbetering, zodat er ook de mogelijkheid bestaat om com penserende grond te vinden binnen de gemeentegrenzen. In Zevenbergen zijn de mogelijkheden beperkt, in Princenhage Noord zijn ze veel beter. Het geschikt maken van de grond voor glascultuur vraagt zeer veel kosten en voor volle grondcultuur is de grond ongeschikt. De overgang van zand- naar kleigrond is zeer groot en dit geldt vooral voor deze klei. Niet alle gronden van de betrokken boerderij zijn even goed afslib- baar. Van de Burg gaat naar het allerbeste gedeelte. Een gedeelte is voor 25°/o afslibbaar, maar het overgrote deel van de 22 hectaren is voor 40°/o afslibbaar. Resumerend moet spreker constateren, dat de grond in Zevenbergen slechts met hoge kosten voor glascultuur in orde kan worden gemaakt, terwijl de deskundigen betreuren, dat burgemeester en wethouders hun voorstel ongewijzigd hebben gehandhaafd. Spreker kan dan ook zijn stem niet aan het voorstel geven. Wethouder VERMEULEN wil beginnen met de historie van deze kwestie. De gemeente Breda werd benaderd door een tuinder met glas cultuur, die zou willen overgaan tot uitbreiding van zijn tuinderij. Hij zag zeer wel in, dat dit voor de gemeente op de duur tot hoge aankoop- kosten van de grond zou leiden. Dit gebied zou nl. te eniger tijd woon gebied worden. Betrokkene zou liever naar een gebied trekken, waar hij meer verantwoord de voorgenomen investeringen zou kunnen doen. Hij zag wel kans dergelijke grond in eigendom te verkrijgen dan wel dat de gemeente deze in bezit zou krijgen. De man kwam dus zelf naar de gemeente toe. Hij wilde dus voorkomen, dat zijn investeringen vruch teloos zouden zijn en dat de gemeente een niet onbelangrijke vergoeding zou moeten uitkeren. Hij heeft dus gezorgd voor een vrij groot gebied onder Langeweg, nl. 261/2 hectare. Als daar de grond voor Van de Burg af is rest nog 22 hectaren. In maart 1960 is deze transactie door de raad aanvaard. De bedoeling was dus, dat mensen, die hier met hun bedrijf in de knel komen, zich op deze gronden zouden gaan vestigen, mits zij daarvoor geschikt zijn. De betrokken tuinder gaat dus in Zeven bergen een flink bedrag investeren en hij is daar in het geheel niet onge rust op. Hij verwacht, dat dit bedrag er dubbel en dwars zal uitkomen. De bedoeling van de transactie was dus inderdaad te bevorderen, dat geschikte tuinders zich in het betrokken gebied zouden gaan vestigen. Het afwijken van dit beleid zou nu toch wel erg onredelijk zijn ten opzichte van de tuinder, die de gemeente aan de nodige grond heeft geholpen. Het zou betekenen: Gaat U daar nu maar zitten en de rest van de grond wordt aan boeren verkocht. Hij zou dan voor een vol-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1961 | | pagina 132