14 TUNI 1961
161
Mijnheer de Voorzitter,
Ik dank U, dat U mij de gelegenheid geeft, om namens de gemeente
raad nog enkele woorden tot wethouder Meijs te richten.
Hooggeachte heer Meijs,
De gemeenteraad van Breda wenst U hartelijk geluk met het feit,
dat het Hare Majesteit de Koningin behaagd heeft U, ter gelegenheid
van haar verjaardag op 30 april j.l. te benoemen tot Officier in de
Orde van Oranje Nassau.
Ik weet niet of dit voor U een verrassing is geweest. Geloven doe
ik het wel niet, want dat Mevrouw Meijs voor U geheim kon houden,
dat U op 29 april te 8.30 een invasie kon verwachten van het verdere
volledige college van burgemeester en wethouders is welhaast ondenk
baar. U wist er dus wel wat van of begreep voldoende.
Wat de burgemeester toen bij de uitreiking gezegd heeft, weet
ik niet, maar hem kennende, denk ik, dat het wel de moeite waard
is geweest en niet gebleven is bij een HIER!, zoals president Kennedy
aan de ruimtevaarder overste Shephard heeft gezegd, nadat het ere
teken nog eerst op de grond gevallen en weer opgeraapt was. Neen
het zal er heus wel anders zijn toegegaan.
Het is wel enigszins moeilijk voor mij om nog woorden te vinden,
na al hetgeen zojuist al is gezegd door de voorzitter van de raad.
Mijnheer Meijs, de raad is echter verheugd en ook wel trots, dat
U die Koninklijke onderscheiding is ten deel gevallen. Zij voelt het
toch zó aan, dat U een der onzen is, al zetelt U tegenover ons.
Het werd bovendien tijd, dat een lid van het college van burge
meester en wethouders een Koninklijke onderscheiding kreeg. Voor
gangers van U waren reeds begiftigd met een Oranje Nassau Orde,
maar helaas hun plaatsen zijn leeg. Met ere hebben de heren Van
Houten, Romsom en Jongbloed hun Koninklijke onderscheiding ge
dragen.
Zeker, de heer Van Woensel is ook drager van dezelfde onderschei
ding en zit tegenover ons, maar hij is geen lid van de raad en meestal
maar zwijgzaam.
Als één dag vóór de verjaardag van onze Koningin de verleende
onderscheidingen bekend worden gemaakt, wil de volksmond wel eens
van een lintjesregen spreken. Ik kan dit niet waarderen, want wat be
tekenen die paar honderd mensen op een bevolking van ruim
11.000.000. Als het regent, wordt ieder, die buiten is, nat en krijgt zijn
deel. Hoe kan men dan van lintjesregen spreken, als slechts een
fractie van de bevolking er mede begiftigd wordt.
De een zal het misschien als grapje zeggen, omdat het al zo dik
wijls zó genoemd is; de ander min of meer smalend en dan waarschijn
lijk uit jaloezie, omdat hij nu net weer niet in aanmerking kwam.
Maar men vergeet dan, dat om voor een Koninklijke onderscheiding
in aanmerking te komen men op staatkundig of maatschappelijk
terrein iets bijzonders gepresteerd moet hebben en dat het Onze Ko
ningin Zelf is, die met haar handtekening de toekenning bekrachtigt.
Zeker, ik weet wel de een moet er meer voor doen, dan de ander,
maar de verdiensten zijn er niet minder om. U hebt, inzonderheid
voor het maatschappelijk leven zeer veel gedaan en ik kan gerust zeg
gen: „ALS HET OOIT VERDIEND IS, IS HET NU!"
Het dragen van een Koninklijke onderscheiding brengt natuurlijk
verplichtingen met zich mee, maar ik meen, dat ik U hierop niet
behoef te wijzen. In Uw functie van loco-burgemeester hebt U al zo
vele malen een ereteken van de Oranje Nassau Orde mogen uitreiken,
dat U die verplichtingen wel kent.
Toch is het iets anders of men zelf gedecoreerd wordt of aan anderen
in verschillende vorm een orde uitreikt. Er gaat iets om in de