2 20 11 JANUARI 1961 door de overkluizing werd geleid in plaats van er overheen zoals voor dien het geval was? 4) Zijn burgemeester en wethouders niet van mening dat hieraan in 1959 onvoldoende aandacht is besteed, hoewel toch algemeen bekend was, dat het achterliggende gebied ter grootte van honderden hectaren praktisch ieder jaar met wateroverlast te kampen heeft, en daartoe de maximale door stroomcapaciteit behouden diende te blijven? 5) Is het juist, dat in 1959 terzake van het sub 2 en 3 genoemde geen vooroverleg heeft plaats gehad met het Waterschap De Boven Mark, noch dat er, op grond van artikel 48 sub e van het reglement op de waterleidingen in Noord-Brabant, tijdig toestemming is gevraagd aan bovenvermeld waterschap, waarbij genoemde Waterleiding in beheer en onderhoud is? Is het juist dat deze toestemming pas gevraagd is toen het doorhakken van de overkluizing tot stand was gekomen en dat het Water schap De Boven Mark deze toestemming geweigerd heeft, althans niet binnen twee maanden verleend? 6) Zijn burgemeester en wethouders niet van mening, dat de belem mering van het verkeer over deze intercommunale verbindingsweg, met een verkeersintensiteit van 23000 motorvoertuigen per dag (telling mei 1960), op zo kort mogelijke termijn opgeheven diende te worden, daar het belang van deze weg aanzienlijk uitgaat boven de plaatselijke belangen van de gemeente Breda en zijn inwoners? 7) Zijn burgemeester en wethouders niet van mening, dat in het be- lang van alle betrokkenen, een, eventueel tegen betaling van huur, van militaire of andere instanties te betrekken noodbrug te verkiezen ware geweest boven de toestand van nu? Is deze mogelijkheid overwogen, zijn o hiertoe instanties benaderd, en, zo ja, wat is hiervan dan het resultaat -. geweest? 8) Is het burgemeester en wethouders bekend dat thans (woensdag 14 ft- december), 19 dagen na de calamiteit, de verbinding nog steeds gestremd is, terwijl toch de mogelijkheid moet hebben bestaan om haar binnen enkele dagen provisorisch te herstellen? 1 9) Zijn burgemeester en wethouders wel voldoende doordrongen van 1 het grote ongerief dat veroorzaakt wordt, niet alleen voor het gemotori- seerde wegverkeer (dat thans een omweg van ruim 4J^ km moet maken *- van ingang Ulvenhout tot Ginnekenmarkt) doch ook voor de bewoners en 0 neringdoenden van het achtergelegen gebied van de gemeente Breda en de j gemeente Nieuw-Ginneken (Ulvenhout)? Zijn burgemeester en wethouders bereid de mogelijkheid onder ogen te zien van schadeloosstelling van enkele A apart gedupeerden-neringdoenden, die zich hiertegen niet hadden kunnen verzekeren? Breda, 13 december 1960. <3 w.g. J. H. M. Quadekker w.g. G. F. Hulskramer De heer QUADEKKER wil, voordat wethouder Vermeulen met de beantwoording van zijn vragen aanvangt, nog opmerken, dat de vragen niet van hem alleen zijn, maar van geheel de fractie^ ff ft Wethouder VERMEULEN zegt te zullen trachten om de gestelde vra- gen zo goed mogelijk te beantwoorden. Hij veronderstelt, dat de uit de vragen gebleken deskundigheid wel niet voor 100 pet aan de P.K.-fractie zal moeten worden toegeschreven; er zullen zo links en rechts wel ad viezen zijn ingewonnen hetgeen hij overigens allerminst verwerpelijk acht. Het college van burgemeester en wethouders heeft nu de gelegen heid om een zaak, die in de publieke belangstelling is getrokken, toe te lichten, om zodoende geruchten een halt toe te roepen. Ten aanzien van p 3 t

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1961 | | pagina 20