13 SEPTEMBER 1961
253
in deze vergadering en bij welke herdenking ik mij gaarne aansluit.
Toch ben ik dankbaar voor de gesproken woorden na al hetgeen wat ik
in deze 25 jaar heb medegemaakt.
Allereerst moet ik U, mijnheer de voorzitter, dames en heren, vertellen,
dat ik blij was toen de datum van het zilveren raadslidmaatschap werd
vergeten. Maar toch heb ik me niet aan de huldiging willen onttrekken.
Als U, mijnheer de voorzitter, het lijstje van mijn functies opnoemt, denk
ik zo bij mij zelf: „Het valt allemaal nog mee, wat ik gepresteerd heb".
Toch moest ik me toen afvragen of ik in deze periode van mijn leven nog
iets anders gepresteerd heb. Ik kan daarop toch een bevestigend antwoord
geven, want in deze tijd heb ik me toch ook nog een zaak weten op te
bouwen. Anderzijds ben ik me bewust, dat ik veel tekort ben geschoten en
ben ik er van overtuigd niet de beste politicus te zijn. Politiek is voor mij
nooit het einddoel geweest. Men moet mij maar vergeven, dat ik zoveel niet
heb gedaan. Indien men echter veel voor de gemeenschap doet, schiet men
ergens anders tekort. En dat is naar mijn mening in het gezin. Daarom ben
ik zo blij, dat mijn vrouw nu dit alles mede mag maken en ik thans in het
openbaar kan zeggen: „Moeder, bedankt!".
Ik ben blij met de gesproken gloedvolle woorden en ik kan U zeggen, dat
ik het werk gaarne heb gedaan.
Mijnheer de voorzitter, U hebt er aan herinnerd, dat er vóór de oorlog
een andere sfeer in de raadsvergadering heerste en dat er andere verhoudin
gen tussen de fracties bestonden. Ja, ik ben een van die rode rakkers, die
toen in de raad zitting hadden. Men zag ons niet al te best zitten en er zat
niet anders op, dan in de oppositie te gaan. In de oppositie zijnde komt men
met geen behoorlijk werk in aanraking. Het was geen leuk werkje om als
S.D.A.P.-er in de raad zitting te hebben, omdat men het gevoel had steeds
tegen een muur op te lopen. Toen kwam de Rooms-Rode samenwerking en
is de situatie gewijzigd. Ik ben blij, dat vanaf dit moment het woord van
de socialisten ook in deze raad wordt gehoord en dat er zo'n prettige
samenwerking in de raad is.
Wat dat door U genoemde bleekwater betreft, mijnheer de voorzitter,
heb ik zo het idee, dat er ook wel ander water aan te pas is gekomen. Ik
kan U verklaren, dat ik nog volop rood ben en dat ik blij ben dat ik het
socialistisch woord heb kunnen laten horen. Ook op de dag van heden is
er voor de socialisten nog veel te doen. Komende vanuit het socialistisch
bolwerk, zoals mijnheer de voorzitter het noemde, vind ik Breda toch een
prettige woon- en leefstad. Ook Brabant vind ik prettig. De Bredanaars
vind ik prettige mensen en in de provinciale commissies heb ik jarenlang
met katholieken samengewerkt en heb hieraan de prettigste herinneringen.
Mijnheer de voorzitter, ik dank U nogmaals hartelijk voor Uw vriende
lijke woorden en ik hoop dat mij vergeven wordt wat ik in deze 25 jaren
niet heb gedaan.
Geachte heer Minderhoud; het heeft mij gepakt, dat de gemeenteraad
gemeend heeft mij een cadeau te moeten aanbieden. De Mattheus Passion
wordt door mij zeer gewaardeerd. Ik ben een liefhebber van de Mattheus
Passion, ofschoon de uitvoering in een zaal mij altijd te lang duurde. Ik ben
met dit geschenk erg blij en dank de raadsleden voor dit mooie geschenk.
De heer Minderhoud zeg ik dank voor zijn vriendelijke woorden. Over he)
heengaan als raadslid wil ik nu niet spreken.
Voor de mooie bloemen, mijn vrouw aangeboden, betuig ik U mede
namens haar onze hartelijke dank. Mijn vrouw heeft mijn werk altijd goed
opgevat, evenals de kinderen. Typerend voor de vele afwezigheid in de
huiselijke kring was het telefoonspelletje van mijn kinderen, waarbij op een
vraag of mijnheer thuis was werd geantwoord: „Neen, mijn man is naar de
vergadering".
Tenslotte, dames en heren, dank ik U ook nog voor het boekje over de