15 NOVEMBER 1961 309 Het toneelgezelschap van Guus Oster en het Haagsch Toneel geven meer voorstellingen te Breda dan Ensemble en ze krijgen geen subsidie. In Sittard waar ze een schouwburg hebben is een tekort van een paar ton per jaar. Als wij een schouwburg gaan bouwen, zullen wij ook rekening moeten houden met tekorten van tonnen. Hij vraagt burgemeester en wethouders dit stuk nog eens te bekijken en te bezien of er mogelijk meer gedaan kan worden, maar dan niet voor Het Zuidelijk Toneel, dat in feite nooit een zuidelijk gezelschap is geweest. Het was alleen maar zuidelijk wanneer het om subsidie ging. Aan de hand van naamsveranderingen alsmede van wijziging in de plaats van vestiging meent hij te kunnen stellen, dat hier geen sprake kan zijn van een zuidelijk gezelschap. Het is, zo gaat hij verder, dat heel vroeg in het jaar de data voor het geven van voorstellingen worden vastgelegd. Toen Breda kwam vragen om voorstellingen was er geen plaats meer. We krijgen nu drie uit voeringen in februari, omdat er vroeger in het seizoen geen ruimte meer was. Het Zuidelijk Toneel schenkt geen bijzondere aandacht aanl het zuiden en hij stelt vast dat dit gezelschap minder voorstellingen in het zuiden geeft dan andere gezelschappen, zodat deze laatste eigenlijk gesubsidieerd dienden te worden. Aan de hand van het bezoekersaantal aan voorstellingen voor Podium, de K.A.B. en Concordia in het vorig seizoen stelt hij daarna vast, dat de belangstelling voor het Zuidelijk Toneel afneemt. Zeker komt men tot deze conclusie als men het aantal bezoekers aan de voorstellingen voor Concordia bekijkt. De uitkoopverenigingen zijn ook niet zo erg meer gesteld op Het Zuidelijk Toneel. Als er voorstellingen komen van de westelijke toneelgezelschappen gaan de uitkoopverenigingen achteruit voor wat het aantal bezoekers aan hun voorstellingen betreft. De westelijke gezelschappen komen echter niet omdat zij de weg van de minste weerstand volgen. In de grotere plaatsen krijgen ze garanties en daarnaast nog een subsidie van het rijk. Hij heeft de officiële speellijsten van Ensemble bekeken en daaruit is hem gebleken, dat er gedurende de periode van 1 september tot 21 november 125 voorstellingen werden gegeven waarvan 16 in het zuiden. Hij kan daarom niet vinden dat aan Het Zuidelijk Toneel dat wel 55 voorstellingen te Amsterdam geeft, voorrang moet worden verleend bij het verlenen van subsidie. Het Pedagogisch Centrum kan ook geen goed toneelstuk krijgen. Er is volgens hem wel over gesproken, maar de heren gaven niet thuis. Hij vindt het jammer te moeten constateren, dat de belangstelling voor het toneelleven achteruit gaat. Het gaat hun, zo zegt hij, tenslotte niet tegen het Zuidelijk Toneel en ook niet tegen het voorgestelde subsidie, maar het subsidie is te laag voor het toneel. Breda moet zorgen dat de verenigingen die het toneel leven beheersen, worden gesteund en dat die niet behoeven te bedelen. Wacht niet, zo zegt hij tot slot, tot de nood nog hoger is. Als we naderhand opnieuw moeten beginnen wordt het steeds moeilijker. De heer QUAEDEKKER zegt na de spraakwaterval van de heer Van Werkhooven nog een vraag te hebben n.l. „Hoe is het gesteld met de subsidies van andere gemeenten aan andere gezelschappen? Is het niet mogelijk het Zuidelijk Toneel per voorstelling te subsidiëren, desnoods tot hetzelfde bedrag als thans wordt voorgesteld?" Wethouder BASTIAENSEN gelooft, dat de heer Mendes een juist inzicht heeft voor wat het Zuidelijk Toneel betreft. Het Zuidelijk Toneel moet als een der peilers van het cultureel schabloon in de provincie worden gezien. Als wij geen Zuidelijk Toneel hadden zouden de andere

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1961 | | pagina 309