312
15 NOVEMBER 1961
Wethouder BASTIAENSEN zegt in tweede instantie dat de vrije voor
stellingen in het vorig seizoen inderdaad niet doorgegaan zijn en wel
omdat men er voor gewaarschuwd was vanwege het geringe bezoek.
Het is inderdaad bedroevend, dat het aantal bezoekers van toneelvoor
stellingen in het algemeen is teruggelopen en van het Zuidelijk Toneel
in het bijzonder. Ook landelijk, doch vooral te Breda, is het aantal
bezoekers teruggelopen.
Het is zeer wel mogelijk, dat dit aan de T.V. ligt. Op de duur echter
zo meent hij, kan het T.V.-toneel het bezoek aan toneelvoorstellingen
bevorderen. Hij hoopt dat op dit gebied met de 1 miljoenste t.v.-bezitter
een mijlpaal is bereikt.
Elke vrije voorstelling, die gegeven wordt betekent een strop voor het
gezelschap, zodat het geen zin heeft dergelijke voorstellingen te geven.
Indien via een uitkoopvereniging kan worden gespeeld heeft men een
bepaalde garantie; dit is veiliger. Deze situatie is ook wenselijker. Indien
bepaalde verenigingen prijs stellen op een eigen bestaan, dient dit te
worden bevorderd. We leven per slot van rekening in een vrije staat,
aldus de wethouder.
Hij vervolgt, dat er gevraagd is of garantie gesteld kan worden voor
een vrije voorstelling. Deze vraag kan hij niet dadelijk beantwoorden.
Er wordt beschikt over een pot van 15.000,waaruit meerdere acti
viteiten moeten worden gesubsidieerd zoals operavoorstellingen en zang
voordrachten.
De heer Van Werkhooven is teruggekomen op zijn mededeling, dat
alleen het toneelleven te Breda gesubsidieerd dient te worden en niet
datgene wat er in de rest van de provincie gebeurt. Hij, de wethouder,
meent echter dat Breda op dit gebied mede voortrekker moet zijn en
dat met steun van de kleinere gemeenten ook getracht moet worden
voorstellingen in kleinere plaatsen te krijgen, indien daar tenminste de
nodige accommodatie aanwezig is. In het eerderbedoeld overleg is ook
afgesproken, dat dit moet worden bevorderd.
Verder zegt de wethouder te hopen dat deze debatten in de hele
provincie weerklank zullen hebben.
De bezuinigingen, die het Zuidelijk Toneel heeft doorgevoerd is het
gevolg van een beter zakelijk inzicht van het bestuur, dat ten deze
wordt bijgestaan door de directie.
Tot slot zegt de wethouder aan het verzoek van de heer Quaedekker,
om het resultaat van het overleg met de provincie en andere gemeenten
aan de raad bekend te maken, te zullen voldoen.
De VOORZITTER voegt hieraan nog toe, dat hij in tegenstelling tot
de heer Van Werkhooven van mening is, dat niet alleen het toneelleven
te Breda moet worden gesubsidieerd. Wij geven geen subsidie aan een
„louter provinciaal werk", zoals de heer Van Werkhooven stelt, maar wij
werken mede aan een bovengemeentelijke taak, samen met andere grote
gemeenten en de provincie.
Het werk van de uitkoopvereniging is waardevol ook als er een nieuwe
schouwburg tot stand zal zijn gekomen. Dit werk is zelfs noodzakelijk
anders zouden wij in grote moeilijkheden geraken.
De raad zal er aan moeten wennen om evenals andere grote gemeen
ten het nodige over te hebben voor de instandhouding van culturele
verenigingen.
Wethouder BASTIAENSEN zegt, dat het niet zijn bedoeling is ge
weest onvriendelijk te zijn tegen de heer Van Werkhooven. Hij noemde
de heer Van Werkhooven, omdat deze als enige tegenstander van het te
verlenen subsidie het woord heeft gevoerd.
Hierna besluit de raad overeenkomstig het voorstel.