22 FEBRUARI 1961
45
Beplanting met bomen heeft ook weinig zin, omdat deze vermoedelijk
weer zullen moeten worden gerooid vóór ze enig effect kunnen hebben.
Vraag:
Mevrouw VAN MIERLO heeft klachten vernomen met betrekking tot
de toestand van het gymnastieklokaal van het voormalige Willibrordus-
gesticht aan de Nieuwe Dieststraat. Met name zouden de verwarming en
de vloeren niet deugdelijk zijn. Verbetering is wel toegezegd, doch zij
verzoekt in deze spoed te betrachten.
Antwoord:
Met betrekking tot het gymnastieklokaal aan de Nieuwe Dieststraat
wordt het navolgende medegedeeld:
1. de verwarming is in orde. De zaal wordt verwarmd binnen school
verband, terwijl onderhandelingen worden gevoerd om de zaal bij ieder
gebruik te verwarmen (verwarming geschiedt door N.V. Heybroek-
Zélander, Amsterdam):
2. de constructie van de vloer is zodanig, dat het gevaar van splinte
ring zeer gering is.
Vraag:
De heer VAN TOLEDO vestigt de aandacht op de slechte toestand
van het wegdek van het laatste gedeelte van de Oranjeboomstraat. Dit
komt omdat dit weggedeelte bij de hoge waterstand van begin december
jl. onder water heeft gestaan. Hij verzoekt terzake maatregelen te nemen.
Antwoord:
Door de te hoge grondwaterstand is herstel van de Oranjeboomstraat
nog niet economisch verantwoord. Zodra de omstandigheden dit toelaten
wordt de Oranjeboomstraat herstraat.
Vraag:
De heer VAN HOUTEN zou gaarne worden ingelicht over de proce
dure met betrekking tot de toewijzing van bouwterreinen in uitbreidings
plannen.
Antwoord:
De uitgifte van bouwterreinen in uitbreidingsplannen loopt in eerste
instantie via de directeur van openbare werken, die ons college terzake
adviseert.
Bij de uitgifte van gronden aan particulieren (b.v. villa- en bungalow
terreinen en sommige winkelterreinen) geldt als regel, dat de aanvragen in
volgorde van binnenkomst worden afgewerkt, zodat de oudste gegadigden
de eerste keus hebben.
Bij de uitgifte van terreinen aan bouwondernemers en beleggingsinstel
lingen (terreinen voor eengezinswoningen in blokken, voor etagewoningen
en sommige winkelcomplexen) spelen tal van factoren een rol.
Daarbij zijn te noemen de soort woningen, welke men wenst te bouwen
(kwaliteit, grootte, indeling), de kwestie of de woningen bestemd zijn
voor verhuur of verkoop, de kwestie of het reeds in Breda werkzame
bouwondernemers betreft en de hoeveelheid werk, welke de betreffende
bouwondernemers nog onder handen hebben alsmede de capaciteit dezer
ondernemingen.
Waar hij dit nodig oordeelt, legt de directeur van openbare werken de
gedachte uitgifte aan ons college voor, alvorens de grond aan de gegadigden
wordt aangeboden.