22 FEBRUARI 1961 49 misnoegen laten blijken en zijn fractie is bereid alle steun te geven aan burgemeester en wethouders om het beleid mogelijk te maken dat de laatste jaren op het stuk van het woning- en huisvestingsbeleid is gevoerd. De heer QUADEKKER zegt, dat hij blij is met de door de voorzitter gehouden inleiding. Hij zal niet, evenals de vorige sprekers, een uitvoerig pleidooi houden, doch wil volstaan met de mededeling, dat zijn fractie verontwaardigd is over de toewijzing van woningwetwoningen voor 1961. Bij de behandeling van de bouw- en huisvestingsnota heeft spreker de aandacht gevestigd op de woningen met 0 kamers, die een rol speelden bij de becijfering van het statistisch woningtekort. Spreker vraagt zich af of de gemeente Breda zichzelf niet de strop om de hals heeft gelegd. De heer Vis heeft gesproken over het plaatsen van Breda in de straf- klasse, doch hij zou liever bij een uitdrukking uit zijn burgerlijke functie blijven en zeggen dat Breda bij de verdeling van het woningwetcontingent ligt aan de achterste mem. De heer MINDERHOUD deelt mede, dat hij het volkomen eens is met de vorige sprekers. Hij is van mening, dat het er op neer komt, dat Breda thans de dupe wordt, omdat zij zo goed haar best heeft gedaan om de woningnood te lenigen. De heer VAN HOUTEN wil volstaan met de verklaring, dat zijn fractie met teleurstelling heeft kennis genomen van het besluit van gedepu teerde staten tot toewijzing van 200 woningwetwoningen. Spreker sluit zich gaarne aan bij de vorige sprekers. Wethouder VERMEULEN noemt de gevolgen, voortvloeiende uit de zeer geringe toewijzing van 200 woningwetwoningen, zeer onprettig. Men moet dit naar zijn mening zien in combinatie met het beleid van de centrale overheid. Vorig jaar zijn de premietoekenningen in de premie-sector slechts mondjesmaat afgekomen. In 1960 zijn 860 woningen gereed gekomen, terwijl er eind 1960 690 woningen in uitvoering waren. Dit getal was eind 1959 1184. Spreker noemt het nauwelijks denkbaar, dat in 1961 de produktie 1960 zal worden gehaald. Hij is van oordeel, dat in 1961 de produktie niet meer zal worden dan de woningen, die eind 1960 in uitvoering zijn. Dit betekent dus ten opzichte van 1960 een aanmerkelijke teruggang. Hiernaast, zo zegt hij, bestaan nog andere kwesties. De heer Van Bijnen heeft reeds betoogd, dat de toewijzing voor woning wetwoningen minimaal is en dat de huur van de zgn. Prontowoningen ligt boven de draagkracht van diegenen, die ze nodig hebben. Op korte termijn zijn burgemeester en wethouders daarom met een nieuw bouwplan gekomen voor goedkopere woningen. Inclusief de extra rijksbijdrage van 2,per week, zou de huur van deze woningen 12,80 per week bedragen. Dit plan ligt tot op heden bij de Hoofd-Ingenieur Directeur, omdat de gemeente niet de beschikking had over een contingent. Hij weigerde voor deze 76 woningen rijksgoedkeuring af te geven op voorschot van de toewijzing voor woningwetwoningen. Nu de toewijzing bestaat uit 200 woningwetwoningen voor 1961 waarvan de reeds in aanbouw zijnde 144 Prontowoningen moeten worden afgetrokken zal er strikt formeel geen contingent meer zijn om deze 76 goedkope woningen te bouwen. Daarna hebben burgemeester en wethouders nog in aanbesteding een complex van 80 woningwetwoningen type Philips en 80 woningen van het type zoals in het uitbreidingsplan „Blauwe Kei". Deze aanbesteding is uitgeschreven in maart a.s. Burgemeester en wet houders hadden gedacht, dat al deze plannen te realiseren zouden zijn, doch door de toewijzing van de 200 woningwetwoningen is alle activiteit van het gemeentebestuur de bodem ingeslagen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1961 | | pagina 49