6
11 JANUARI 1961
Tegenwoordig: mevr. TH. M. M. DE BONTE-DE MUNNIK, mevr. M.
W. B. A. VAN MIERLO-MUTSAERS en de heren A. C. BASTIAAN-
SEN, mr. K. A. M. BASTIAANSEN, H. BIEMANS, H. BROEDERS,
J. M. VAN BIJNEN, G. CAMPHENS, P. J. VAN CAULIL, H. J. C.
COSIJN, mr. B. W. M. DRION, C. A. VAN DUIJL, C. VAN DEN
EEDEN, N. W. C. VAN GISBERGEN, J. J. J. HILTE, K. VAN HOU
TEN, G. F. HULSKRAMER, D. J. A. KRAMERS, A. KROON, J. M.
LOUS, F. J. MELZER, A. MENDES, J. A. MEIJS, G. MINDERHOUD,
F. H. M. MOL, P. F. C. NIEUWLAAT, F. P. VAN DE NOORT,
J. H. M. QUADEKKER, A. J. A. RATTINK, H F. W. STOKKER-
MANS, H. VAN TOLEDO, J. F. V. VERMEULEN, J. VERSCHU
REN, Drs. P. VIS, F. VAN WERKHOOVEN, Drs. N. H. ZIJTREGTOP.
Afwezig de heren: W. C. A. M. VAN BOXTEL, J. J. KAMPHUYS,
W. v. d. ZWAN.
Voorzitter: de heer mr. dr. R. M. A. A. GEULJANS.
Secretaris: de heer mr. J. J. G. M. WALENKAMP.
De VOORZITTER opent de vergadering en spreekt het gebed uit,
waarvan de tekst is opgenomen in artikel 10 van het reglement van orde
voor de vergaderingen van de gemeenteraad.
Bericht van verhindering is binnengekomen van: J, J. KAMPHUYS en
W. v. d. ZWAN.
De VOORZITTER zegt:
In deze eerste raadsvergadering van het nieuwe jaar moge ik U aller
eerst dankzeggen voor de goede wensen, die ik bij monde van alle fractie
voorzitters en vele leden mocht ontvangen en U wederkerig mijn welge
meende gelukwensen aanbieden. Ik geef U vervolgens een summier overzicht
van de belangrijkste problemen en resultaten van het afgelopen jaar en
voor zover dat mogelijk is een blik op de toekomst.
Hoewel het inventariserend onderzoek naar de bestaansbronnen van de
Bredase bevolking door het E.T.I. nog niet is afgesloten, is het mij toch
mogelijk aan de hand van een oriënterend gesprek met de E.T.I.-deskun-
digen U een aantal voorlopige indrukken mede te delen.
In de periode van 1948 tot 1958 oefende Breda een grote aantrekkings
kracht uit zowel op de bevolking van de directe omgeving als op die van
overig Noord-Brabant en Nederland. De stad behoorde in die jaren tot de
„opnemende" steden t.o.v. de expulsiegebieden in de andere provincies
van het land. Dit wil zeggen: zij heeft een vestigingsoverschot t.o.v. Noord-
Nederland (vooral Friesland) van Oost-Nederland (Gelderland en Over
ijssel) en ook, hoewel kleiner t.o.v. West-Nederland (vrijwel geheel uit
Utrecht). Een betrekkelijk groot vestigingssaldo vertoont de gemeente Breda
t.o.v. de provincie Zeeland. Alleen in het migratieverkeer met Limburg
heeft zij een vertreksaldo.
Deze sterke positie van Breda is voornamelijk aan de industriële bedrij
vigheid te danken.
In 1947 had Breda een inkomend pendelsaldo van ongeveer 4.700 per
sonen. Van 1947 tot medio 1957 is dit inkomend pendelsaldo meer dan
verdubbeld. Deze stijgende beweging van werkgelegenheid en inkomende
pendel is na medio 1957 plotseling tot stilstand gekomen, klaarblijkelijk
mede veroorzaakt door het ontslag van plm. 600 arbeidskrachten van de
900 bij een zeer belangrijke industrie ter plaatse, welke echter inmiddels
weer haar personeelsbestand heeft opgevoerd tot plm. 400 werknemers, ter-