6 MAART 1961 73 geschiedt. De premieaanvragen worden in de hypotheekcommissie be handeld. Op andere wijze mag de gemeente niet financieren of een tegemoetkoming verlenen. Wethouder VAN BOXTEL zegt, dat alle sprekers het statistisch wo ningtekort hebben aangeroerd. Het bestaat nu eenmaal uit harde reële cijfers. Uiteraard kan men niet neuzen in de keuken van de regering om de juiste verdeling te weten. Wel is bekend, daarvoor moge worden verwezen naar de nota van het vorig jaar, dat met name de navolgende factoren mede spreken: het aantal huishoudens, het aantal inwonende huishoudens, het aantal huishoudens in andere ruimten (0 kamers), (zoals woonwagens en woonschepen met vaste plaats) en het aantal alleen staanden. Dit totaal geeft de bruto-woningbehoefte aan. Hier trekt men van af het landelijk percentage van blijvende inwoning, waardoor men een netto-woningbehoefte krijgt. Van dit getal wordt de totale woning voorraad afgetrokken, waarna men het statistisch woningtekort overhoudt. Aan de hand van de reële cijfers van de volkstelling 1947 bedroeg het statistisch woningtekort 3323, terwijl dit, berekend naar de woning telling 1957 1663 bedroeg. Het tekort is dus in 9 jaren tijd met de helft verminderd. Na 1956 zijn weer 5 jaren verstreken, zodat kan worden aangenomen, dat het thans 1,8%> bedraagt en zeker ook nog verder zal dalen. De vraag is gesteld, waarom gedeputeerde staten niet eerder de ge meenten met de nieuwe verdeling op de hoogte hebben gesteld. Dit kan men gedeputeerde staten niet al te kwalijk nemen, omdat ook zij van tevoren niet de landelijke verdeelsleutel kenden. Een zo objectief mogelijke norm is door gedeputeerde staten aangelegd. Bij de toewij zing speelde ook de begrenzing in de premiesector voor de kleine ge meenten. Daarom moesten aan de kleine gemeenten meer woningwet woningen worden toegewezen. Er is echter wel verzuimd om voor de grote steden in Brabant een reserve aan te houden. Het is toch zo, dat de grote gemeenten als centrumgemeente een specifiek eigen functie hebben; men denke alleen maar aan de huisvesting van het onderwijzend personeel van alle soorten van onderwijs. De heer Vis heeft verzocht de nodige voorzichtigheid te betrachten. Spreker kan diens huiver wel indenken, doch hij vraagt toch open oog te hebben voor de situatie, waarin de gemeente is gekomen. Als antwoord op de vraag van de heer Kroon deelt spreker mede, dat er geen andere mogelijkheden zijn, dan die in eerste instantie zijn medegedeeld. Het geschetste beleid moet worden aangedurfd. Alles zal moeten worden gedaan om het vestigingsoverschot in deze gemeente op te voeren. De heer VAN HOUTEN komt terug op zijn voorstel m.b.t. de burger zinlening. Het lijkt hem juist onwaarschijnlijk dat de burgers wel in zouden schrijven voor de bouw van een schouwburg, maar niet voor woningbouw. Het is toch altijd nog zo, dat de woningnood staatsvijand nr. 1 is. Er zijn veel mensen niet in staat om een woning te kopen. Is het niet mogelijk om de prijs te drukken? De gemeente zou een nieuwe exploitatieopzet kunnen maken van de uit te geven bouwter reinen, om zodoende tot een goedkopere grondprijs te komen. Hierdoor zal het mogelijk zijn, dat de aannemers tot een lagere bouwprijs kunnen komen. Als het elders mogelijk is om voor f 18.000,- een woning te bouwen, dan moet dit ook in Breda mogelijk zijn. De heer KROON zegt ook van de mededelingen van de wethouders in tweede instantie nota te hebben genomen. Hij vraagt zich af, of het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1961 | | pagina 73