11 JANUARI 1961 7 wijl de uitgaande pendel nadien zeer sterk is gestegen. Het inkomend pendelsaldo van de stad Breda is dan ook na medio 1957 scherp terug gelopen maar wordt thans nog geschat op minimum 200 maximum 700 personen. Naar de oorzaak van deze daling wordt nog een onderzoek in gesteld. Het meest ligt voor de hand dat de invloed op de niet in de directe omgeving liggende gemeenten in West-Brabant is gaan afnemen. Dit zou kunnen betekenen dat: 1. ofwel het bedrijfsleven van Breda wel voldoende emplooi maar niet meer voldoende aantrekkelijk emplooi biedt om een toeneming van de inkomende pendel vanuit de verder-afgelegen gemeenten te blijven bewerkstelligen, 2. ofwel de werkgelegenheidsexpansie in die gemeenten zelf een groter deel van de beroepsbevolking opeist (Etten, Oosterhout, Gilze-Rijen), 3. ofwel de aantrekkingskracht van de Rotterdamse bedrijven op deze beroepsbevolking sterker toeneemt dan die van Breda. Waarschijnlijk een combinatie van alle drie de factoren. Hoewel dus de positie van Breda als werkgelegenheidscentrum stellig voor verbetering vatbaar is, is de industriële werkgelegenheid nog behoor lijk en beslist niet alarmerend. Er is in de stad Breda zoals gezegd thans nog een inkomend-pendel saldo, terwijl naast de hier ter stede te werk gestelde Belgen thans zelfs een beroep moet worden gedaan op Italianen en Spanjaarden en er boven dien in de bestaande industrie nog 500 vacante plaatsen zijn. De na-oorlogse industriële werkgelegenheid in de bedrijven met meer dan 10 werknemers is met ongeveer 20 pet toegenomen en heeft thans een gemiddelde bezetting van 12.000 personen. De niet-industriële bedrijvig heid, de bouwnijverheid en de dienstverlenende sectoren tezamen, vertonen merkwaardigerwijs slechts een toename van de bezetting van 12 pet. De voorlopige conclusie t.a.v. dit cijfermateriaal is dat Breda weliswaar met een ernstig personeelstekort heeft te kampen in de bestaande indus trieën en toch tegelijkertijd ernstig moet blijven streven naar vestiging van nieuwe arbeidsplaatsen maar dan speciaal met een werkgelegenheid voor hoog gekwalificeerden. Ook de aanwezigheid van allerlei vormen van technisch onderwijs hier ter stede is een reden te meer om naar vestiging en uitbreiding van juist deze hoog gekwalificeerde arbeidsgelegenheid te streven. De bevolking is vanouds metaalindustrie-minded (metaalgieterijen: Etna, Cosijn, Touw; machinerieën: Backer en Rueb; werktuigen: Molenschot). De personeelsbezetting metaalbedrijven met 10 arbeiders en meer is ge daald van 3563 in 1957 tot 3049 in 1960 ofwel met 514 arbeidsplaatsen, d.i. circa 15 pet. Dat de werkloosheid in deze sector nochtans niet groot is, wordt veroor zaakt door de zuigkracht van de metaalindustrie in andere gemeenten (Randstad, Dordrecht (E.M.F.), Etten (Tornado) Gilze-Rijen (Ericsson), Oosterhout (Volt), Eindhoven (Philips en DAF). Het merendeel van deze arbeiders is nog woonachtig in Breda en pendelt thans naar bovengenoemde plaatsen. Het moet mogelijk zijn deze arbeiders naar Breda terug te halen. Omstreeks juni van elk jaar komt een groot aantal gediplomeerden van de nijverheidsscholen op de arbeidsmarkt. De ervaring heeft geleerd dat deze slechts langzaam worden opgenomen in het arbeidsproces. Zo zijn de in juli gediplomeerden meestal in oktober pas voor een gedeelte en eerst tegen het einde van het jaar geheel opgenomen. Een aantal hiervan moet emplooi zoeken buiten de gemeente. Wat de terreinaccommodatie betreft: Het industrieterrein De Krogten wordt met behulp van het Departement van Economische Zaken (f 200.000, uitgebreid met plm. 40 ha. De

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1961 | | pagina 7