21 MAART 1961
83
hebben besloten:
aan de heer Ir. J. G. Gooden toe te kennen de penning „Breda Crescit".
Breda, 21 maart 1961
Burgemeester en wethouders voornoemd,
R. Geuljans, burgemeester
Walenkamp, secretaris
De heer GOODEN zegt hierna het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
Zeer geachte dames en heren leden van de raad,
U zult begrijpen, mijnheer de voorzitter, dat mijn vrouw en ik het
zeer waarderen, dat de raad mij de eer aandoet in deze plechtige ver
gadering afscheid te nemen van mijn functie, een functie, die ik ruim
10 jaar lang met hart en ziel heb vervuld.
Uit hetgeen U en anderen eerder hier naar aanleiding van mijn ont
slagaanvraag hebben gezegd, klonk een zo overgrote mate van waar
dering door, dat ik er verlegen van ben.
Temeer ben ik dat, mijnheer de voorzitter, nu U Uw woorden vergezeld
liet gaan niet alleen van beschouwingen over mijn werk, maar ook van
beschouwingen over mijn persoon en tenslotte met het besluit van bur
gemeester en wethouders om mij de penning „Breda Crescit" toe te
kennen.
Ik ken de geboortedag van deze penning. De spreuk er op is door een
van de leden van het college van burgemeester en wethouders ontworpen.
De penning legt vooral de nadruk op verdiensten voor de bouw en
uitbreiding van deze stad.
In Uw beschouwingen, mijnheer de voorzitter, hebt U op de U eigen
wijze de problemen van onze stad bespiegeld, de problemen althans,
waarmee ik in mijn functie van doen had.
Denkende over hetgeen ik hier als dankwoord, maar ook als afscheids
woord zou zeggen, besefte ilc weer, dat ik in deze afgelopen 10 jaar heel
sterk met de stad ben vergroeid. Maar ook, mijnheer de voorzitter, werd
mij duidelijk, dat bij al hetgeen de gemeente moet doen om haar burgers
en de samenleving te dienen een goed samenspel naar alle zijden wel
een allereerste vereiste is. Wanneer ik terug zie op het werk, dat ik in
dat samenspel voor Uw gemeente heb mogen doen, zijn mijn gedachten
allereerst bij Mr. Dr. Claudius Prinsen. Wij hadden tijdens de oorlog
nogal wat legale en ook minder legale contacten. Ik had hem onder
moeilijke omstandigheden leren kennen en dan leert men de mens goed
kennen. Een man van groter visie en enthousiasme heb ik zelden ont
moet. Hij heeft mij destijds benaderd om mij, voor de functie die ik
nu ga verlaten, kandidaat te willen stellen. Ik heb dat gedaan na overleg
met de toenmalige waarnemend directeur Ir. Wijs, waarvan ik zeer
veel heb geleerd en die ik tot mijn genoegen hier aanwezig zie.
Helaas is de samenwerking met Dr. Claudius Prinsen van korte duur
geweest. Voortbouwende op hetgeen hij had losgeslagen, heeft Uw voor
ganger, Mr. Dr. Kortmann, door zijn inventieve en efficiënte bestuurs-
techniek, veel kunnen ver-wezenlijken van de plannen, welke voor een
deel bij openbare werken werden uitgebroed door een korps van mij
ter beschikking staande ambtenaren.
Mijnheer de voorzitter, ik weet niet of U enkele weken geleden ook
gelezen hebt, dat in Utrecht een klein standbeeldje is onthuld, voor
stellende een ambtenaar, zittend en schrijvend.
Het Utrechtse bedrijfsleven schonk dat beeldje en Jan Engelman be
dacht een randschrift, luidende:
„Ik dien de Vroedschap en de Burgerij,
ik leef, laat leven. Laat den Burger vrij".