S 01
9-
112 18 TANUARI 1962 o
het jammer, dat de direkteur van de N.V. Maatschappij ter Bevordering
van Industrievestiging thans niet aanwezig is, omdat het niet in zijn X
bedoeling gelegen heeft de werkzaamheden van de N.V. op dit gebied
te kleineren. Hij heeft echter gedacht aan de bevordering van industrie
vestiging in de gemeente door het aanstellen van een ambtenaar, die
speciaal hiermede belast wordt. Spreker hoopt, dat in elk geval een
aanloopperiode van twee jaar voor de N.V. voldoende is geweest.
Hij benadrukt nogmaals, dat het in ieder geval niet in zijn bedoeling b
heeft gelegen de N.V. in gebreke te stellen.
Over de organisatiedeskundige hebben burgemeester en wethouders
gesteld, dat zij liever de huidige thans ingeslagen weg blijven bewandelen.
Hij heeft niet de bedoeling gehad aan burgemeester en wethouders voor
te stellen dit niet te doen. Maar zijn opmerking had betrekking op het - 3
aanstellen van mensen, die in het eigen bedrijf werkzaam zijn en daardoor "7 J
in staat zijn allerlei kleine en ook grote verbeteringen in de organisatie
voor te stellen aan de directie. In vele grote vrije bedrijven treft men f
dat soort employé's aan, waarmede men goede resultaten heeft bereikt.
Hij stelt burgemeester en wethouders voor dit zonder meer niet van de
hand te wijzen en zijn voorstel nader te bestuderen.
De wethouder van financiën heeft gezegd, dat het hem niet duidelijk r
is, hoe spreker aan een bedrag komt van 18.000,— voor vrij gekomen y
afschrijvingen. Hij merkt op, dat de wethouder echter de zaak heeft
omgedraaid. Hij heeft de vraag gesteld, hoe gekomen is aan een bedrag
van 70.000,— aan vrijgekomen afschrijvingen en hierop heeft spreker
geen antwoord gekregen. Hij heeft de door hem genoemde afschrijvingen -J
gevonden in de lijst van objecten en ofschoon de wethouder van financiën
gezegd heeft, dat het bedrag van 70.000,— slechts een raming is, merkt
hij op, dat een verschil van ƒ30.000,in afschrijvingslast een kapitaal
betekent van 350.000,—.
Spreker is van mening, dat het genoemde bedrag ad ƒ70.000,aan
vrijgekomen afschrijvingen toch kan worden opgespoord.
De wethouder van financiën is ook niet verder ingegaan op zijn
voorstel om het afschrijvingspercentage voor onrendabele gebouwen te
verlagen. De wethouder stelt, dat de lasten van onrendabele investeringen
niet naar de toekomst mogen worden verschoven. Hij is van oordeel, dat
de huidige generatie dan toch wel voor een zware taak wordt geplaatst.
Er zou een zekere achterstand moeten worden ingehaald en bovendien
zou er niets naar de toekomst verschoven mogen worden. Hiertegen meent
spreker toch bezwaren te moeten maken en hij meent, dat een afschrijving
van grote gebouwen in 65 jaar economisch verantwoord is.
De wethouder van financiën heeft, sprekende over het z.g. „vagevuur",
hem verweten, dat hij aan een zekere profanie heeft gedaan. Hij vindt
het niet netjes van de wethouder om de loutering te gebruiken met zuiver
materialistische inzichten. Spreker heeft bedoeld te zeggen, dat bij het
in gevaar komen van noodzakelijke voorzieningen, de gemeente een
verblijf in het „vagevuur" moet accepteren.
Spreker is blij met de woorden van de wethouder van financiën, wan
neer hij zegt, dat het investeringsplan niet al te star moet worden opgevat.
Hij ziet dit als een prettig plan, waarin verschuivingen mogelijk zijn.
Op staande voet zou hij er thans reeds veranderingen in aan willen
brengen, t.w. het tijdstip van de bouw van een stadhuis, de bouw van
de schouwburg en de zwemaccommodaties.
De opmerking van wethouder Bastiaensen over het onderwijs heeft
spreker goed begrepen. Indien als gevolg van de nieuwe wet financiële
verhouding tussen rijk en gemeenten bezuinigingen nodig zijn, zullen
deze niet worden gezocht in de sector onderwijs.
Naar zijn mening heeft wethouder Bastiaensen, sprekende over het