19 jANUARI 1962 165 de financiële consequenties onderschat worden, en de nadelige gevolgen voor het gezin niet kunnen uitblijven. Ik zou uw college daarom met klem willen vragen, indien enigszins mogelijk, ook aan deze groep men sen een gedeelte van de kleine flats toe te wijzen. De heer HULSKRAMER zegt: Mijnheer de voorzitter. Het is al weer haast een jaar geleden, dat wij in deze raad de nota over het huisves- tings- en het woningbouwbeleid hebben besproken. Boden de daarin genoemde aspecten de mogelijkheid dat er een daling zou komen in het aantal woningzoekenden en dat tengevolge hiervan de normen voor het huisvestingsbeleid iets soepeler konden worden toegepast, de praktijk van het afgelopen jaar is op een grote teleurstelling uitgelopen. Uit de gegevens, die ons iedere maand verstrekt worden, blijkt, dat het verloop van het aantal ingeschreven woningzoekenden als volgt is: op 1 april 1959 bedroeg het aantal 2717, daarna zien we het teruglopen tot 1 febru ari 1960 tot 2063, er heeft dan weer een stijging plaats tot 2182 op 1 augustus, nadien neemt het weer af tot 1990 op 1 januari 1961. Dit is het laagst geregistreerde aantal woningzoekenden. Vanaf die datum gaat het weer in stijgende lijn omhoog en bedraagt het aantal thans 2516. De voornaamste oorzaak van dit sombere beeld is wel de geringe toewijzing van het aantal woningwetwoningen van het afgelopen jaar. Deze geringe toewijzing komt dan ook tot uiting in de woningproduktie. Werden er in 1960 nog 402 woningwetwoningen gebouwd, in 1961 wa ren dit er nog maar 240. Over de maatregelen om alles in het werk te stellen om gedaan te krijgen dat de toewijzing van woningwetwoningen weer op het peil te brengen van de prognose, die in de bovengenoemde nota is aangegeven, hoeven wij niet verder uit te wijden; deze materie is immers al uitvoerig besproken in de vergadering van maart 1961. Mijn fractievoorzitter heeft er bij zijn algemene beschouwingen al op gewezen, dat door uw college alles wat maar enigszins mogelijk is, wordt gedaan om de bouwcapaciteit te verhogen; er zijn echter wel enkele andere punten waarop wij de aandacht willen vestigen. In de afgelopen jaren hebben wij verschillende preadviezen behandeld waarin werd voorgesteld om in samenwerking met de industrie een aantal woningen te bouwen in de premiesector. Een van de complexen is reeds gereed gekomen en met de andere zal binnenkort een aanvang worden gemaakt. Mijnheer de voorzitter, wij willen hier vooraf uitdruk kelijk vaststellen, dat onze fractie èn voor uw college èn voor de in-i dustrie de grootste waardering heeft, omdat door dit gezamenlijk over leg deze plannen tot stand konden komen. Als wij echter ten aanzien van deze plannen een opmerking hebben gemaakt, dan was dit alleen een vraag aan uw college of er een mogelijkheid is om contact op te nemen met degenen uit de industrie, die voor de toewijzing zorg dragen en dat in overweging wordt gegeven vooral degenen te helpen, die geen hoge huurprijs kunnen opbrengen. Het antwoord hierop van uw college was: „Dat men in het oog moet houden, dat het gaat over bouwen of niet bouwen. Men moet over het verschijnsel (dat deze woningen verhuurd zullen worden aan personen, die een hogere huur kunnen opbrengen) op zich niet rouwig zijn. De industrie moet noodzakelijkerwijze werfkracht behouden. Bovendien werkt deze te volgen methode een vestigingsoverschot in de hand, hetwelk op zijn beurt weer van betekenis is voor het totale woning contingent". Men laat dus de industrie geheel vrij en wat zien we nu gebeuren. In het complex industriewoningen in Doornbos staan er van een be paalde industrie nu nog ruim 24 woningen al een half jaar leeg. Deze industrie adverteerde buiten onze gemeente om werkkrachten, en biedt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 165