168
19 JANUARI 1962
op te hoge bouwkosten en de daaruit resulterende huurprijzen". Kan
worden medegedeeld, wat de huurprijs is van de thans bestaande 78
bejaardenwoningen en wat de huurprijs zal worden, als dit type wonin
gen nieuw gebouwd zou worden.
Mevrouw VAN MIERLO zegt niet de bedoeling te hebben op het
woningbedrijf A en B terug te komen. Zij wil nog wel duidelijk stellen,
dat zij begrip kan opbrengen voor de moeilijkheden, waarmede het
woningnoodbureau te kampen heeft. Zij heeft waardering voor het werk
van de directeur en het personeel.
De heer SPANJER vestigt de aandacht op de bejaardenwoningen. In
Prinsenbeek fcou -er een complex gebouwd Avordonj waarvan de huur
7,per week bedraagt, terwijl het geen uitgeklede woningen zijn.
Er zit zelfs een ijskast in, doch geen kelder; dit laatste levert ook maar
gevaar voor de bejaarden op.
De heer VIS zegt bij de algemene beschouwingen reeds bij het huis
vestingsbeleid te hebben stilgestaan. Hij heeft toen opgemerkt, dat hij
erg verontwaardigd is over het woningcontingent 1962 en gaarne van
zijn verontwaardiging blijk zou willen geven. Dit wil hij doen door het
indienen van een motie. Over de redactie van de motie is overleg
gepleegd met andere fractievoorzitters, hoewel hij moet toegeven, dat
hij aan de heer Hulskramer niet heeft gedacht. Dit komt, omdat diens
fractievoorzitter niet aanwezig was. Hij verzoekt hem dit niet euvel
te duiden. De aanvankelijk door hem opgestelde motie is door het over
leg enigszins gewijzigd. Hij stelt de raad voor de navolgende motie aan
te nemen:
„De raad van de gemeente Breda, in vergadering bijeen op 19 januari
1962; heeft er met verontwaardiging van kennis genomen, dat het voor
1962 aan de gemeente Breda toegewezen contingent woningwetwoningen
slechts 200 woningen bedraagt; is van oordeel, dat dit contingent ontoe
reikend moet worden geacht om in de toename van de behoefte aan
goedkope en zeer goedkope woningen te voorzien, waarbij in het geheel
geen sprake zal kunnen zijn van het inhalen van de reeds bestaande
grote achterstand op dit gebied;
nodigt burgemeester en wethouders uit dit oordeel ter kennis te bren
gen van gedeputeerde staten van Noord-Brabant en van de fracties van
de verschillende politieke partijen, die vertegenwoordigd zijn in de beide
in de beide kamers der Staten-Generaal en ook in de raad van deze
Breda zijn vertegenwoordigd."
De heer VAN BIJNEN zegt het met het eerste gedeelte van de motie
eens te zijn, doch niet met het gedeelte om de motie ter kennis te bren
gen van de verschillende politieke partijen, die vertegenwoordigd zijn
in de beide Kamers der Staten-Generaal en ook in de raad van deze
gemeente vertegenwoordigd zijn. Hij acht de raad daartoe niet compe
tent. Het beleid terzake van de centrale overheid is z.i. geen aange
legenheid, die men in de discussies op het locale plan dient te betrekken.
De heer VAN HOUTEN kan zich met de opmerking van de heer Van
Bijnen verenigen. Hij zou de motie nog kunnen steunen, voorzover deze
tot gedeputeerde staten wordt gericht. Hij zou het wel op prijs stellen,
indien in de motie de noodzakelijke stadssanering meer zou worden
benadrukt.
De heer MINDERHOUD en de heer HULSKRAMER kunnen zich
met het door de heer Van Bijnen gestelde geheel verenigen.