VOORTZETTING VERGADERING
19 JANUARI 1962
De VOORZITTER heropent de vergadering te 19.45 uur.
De heer VIS dient in aansluiting op de in de middagvergadering ge
houden besprekingen de volgende motie in:
De raad van de gemeente Breda, in vergadering bijeen op 19 januari
1962, heeft er met ernstige teleurstelling en grote bezorgdheid kennis
van genomen dat het voor 1962 aan de gemeente fireda toegewezen
contingent woningwetwoningen slechts 200 woningen bedraagt;
is van oordeel, dat dit contingent ontoereikend geacht moet worden
om in de toename van de behoefte aan goedkope en zeer goedkope wo
ningen te voorzien, waarbij in het geheel geen sprake zal kunnen zijn
van het inhalen van de reeds bestaande grote achterstand op dit gebied;
is van oordeel, dat dit contingent de gemeente Rreda niet in staat zal
stellen uitvoering te geven aan de vereiste plannen voor krotopruiming
en stadssanering;
is van oordeel, dat dit contingent geen recht doet aan de centrum
functie van de stad;
nodigt burgemeester en wethouders uit dit oordeel ter kennis te bren
gen van gedeputeerde staten van Noord-Rrabant.
De VOORZITTER neemt aan, dat de motie in de nu gekozen vorm
aller instemming heeft. Burgemeester en wethouders zullen zich met
deze opdracht in de geest van het daarmede beoogde doel bij gedepu
teerde staten melden.
De motie wordt met algemene stemmen aangenomen.
VOLGNR. 200.
De heer VAN DEN EEDEN merkt op, dat er in de stad een be
langrijk aantal woningen is dat grote gebreken vertoont. De gebruikers
van deze woningen worden ernstig in hun normale woongerief belem
merd. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van de woning
wet in de gelegenheid op de eigenaren dwang uit te oefenen om tot
herstel van de gebreken te komen. De dienst van bouw- en woningtoe
zicht draagt zorg voor de nodige aanschrijvingen, waarbij een termijn
wordt gesteld. Spreker acht de toepassing van deze maatregel uiterst be
langrijk. Het valt hem daarom op dat weliswaar vele klachten te be
stemder plaatse worden gedeponeerd, maar dat dikwijls niet tot toepas
sing van bedoelde maatregel wordt overgegaan. Men beschikt op de
betrokken afdeling over te weinig personeel. Spreker is dan ook erken
telijk voor de toezegging dat tot uitbreiding van het toezicht zal worden
overgegaan.
De VOORZITTER concludeert dat de heer Van den Eeden met het