178 19 JANUARI 1962 wel volgen. De grondgedachte van de belasting is een kwestie van „ge baat zijn". Daarvan is toch eigenlijk geen sprake als de rust langs de oude erfscheiding door straataanleg verstoord gaat worden. De heer QUADEKKER wil de heer Nieuwlaat gaarne steunen in diens opvatting in deze. Het gaat hier veelal om gepensioneerden, die in hun eigen huisje wonen. Nu zegt de gemeente plotseling: Uw huis wordt een hoekpand. Maar de financiële consequenties kan betrokkene niet dragen. Hij zou daarvoor op zijn spaarcentjes moeten interen. Spreker acht het „een niet denderende belasting" in het licht van een grootscheepse aan pak van de stadsuitbreiding. De heer VAN HOUTEN wil evenals bij de vorige gelegenheid de heer Nieuwlaat steunen. Wethouder MEIJS wil allereerst opmerken, dat het nodig is in deze de kosten van straataanleg en de baatbelasting goed uit elkaar te houden. Bij de aanleg van nieuwe wijken komen de kosten voor 75% in de grondprijs. De baatbelasting is een vergoeding voor het aanleggen van straten in oude wijken. Het is een algemeen gebruik in dergelijke geval len een baatbelasting te heffen. De heer Nieuwlaat betrekt alleen maar bepaalde panden in zijn betoog. Men moet zich echter voorstellen dat door een Bepaalde wegaanleg een gevierendeelde situatie ontstaat, waar bij de hoeken telkens in het midden liggen. Nu worden alle vier de hoekpanden voor belast, hetgeen wel degelijk een voordeel oplevert. Met betrekking tot hoekpanden die met een zijde aan een bestaande straat grenzen, geldt dit voordeel niet. Spreker is van mening, dat het tarief in zijn algemeenheid zeer redelijk mag worden genoemd. Men kan niet zeggen dat er geen sprake is van baat. Mevrouw Van Mierlo heeft in dit verband het optreden van hinder in het geding gebracht. Spreker meent, dat dit een afzonderlijke zaak is, die ios staat van het begrip „baat". Wanneer men een straat naast zijn huis krijgt wordt de waarde van het huis wel degelijk bevorderd. Dit is veel beter dan bij een aan eengesloten rij huizen. De bewering dat de perceptiekosten ten minste gelijk zouden zijn aan de opbrengst neemt spreker niet gaarne voor zijn rekening. Met het op leggen van de aanslagen zijn slechts minimale bedragen gemoeid. Boven dien wordt de verhouding tussen kosten en opbrengsten steeds gunstiger al naar gelang er meer heffingen plaats vinden. De mededeling van de heer Nieuwlaat dat Breda een uitzonderings positie inneemt met betrekking tot de baatbelasting van hoekpanden acht spreker onjuist. Het is juist zo, dat de maatstaf elders op dezelfde wijze wordt vastgesteld als in Breda. De heer QUADEKKER begrijpt niet waarom de wethouder de straat belasting in de discussie heeft betrokken. Geen der raadsleden heeft dit woord genoemd. Spreker blijft er bij dat de betrokken eigenaren van hoekpanden met de bedoelde straataanleg niet zijn gebaat. De wethouder is in zijn antwoord zelfs gaan „vierendelen". Spreker meent dat deze praktijk reeds lang uit de tijd is. Wat de baatbelasting betreft zou spreker deze gaarne naar die tijd terug willen verwijzen. De heer NIEUWLAAT is door het betoog van de wethouder niet overtuigd. Hij begrijpt de wethouder ook niet. Spreker kan een waslijst verstrekken van Nederlandse gemeenten, die een gematigd tarief kennen voor hoekpercelen. Waarom moet Breda nu star volhouden aan zijn tarief?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 178