192 19 TANUARI 1962 legd. De jeugdadviesraad werkt naar alle tevredenheid en ze houdt alle goeds in. Toch zijn er nog een aantal wensen onvervuld. Sprekers fractie acht thans de tijd gekomen om de totale subsidiëring van het jeugdwerk in één regeling vast te leggen. Het is uiteraard onmogelijk om het concept van een dergelijke regeling nu te gaan behandelen. In het des betreffende stuk moge men de proeve van een regeling zien als object van studie om te komen tot een betere subsidiëring. Spreker zal de regeling onder de fracties doen verspreiden. Spreker zal deze nu in vogelvlucht voordragen. Het gaat om de volgende hoofdstukken: Hoofdstuk I: Subsidie aan de plaatselijke jeugdverenigingen, voor alge mene jeugddoeleinden en voor de cultuurbehartiging van de school vrije jeugd; Hoofdstuk II: Grondslag en berekening van het subsidie, waarbij de subsidiëring naar ledental volkomen is losgelaten. Het is een regeling naar exploitatielasten, identiek aan de bepalingen van de rijkssubsi dieregelingen; Hoofdstuk III: Geeft administratieve voorschriften, in acht te nemen om voor subsidie in aanmerking te komen. Zo zullen de verenigingen financiële verslagen moeten overleggen; Hoofdstuk IV: Regelt toezicht en controle. Hoofdstuk V: Regelt de jeugdadvieraad. Wat in de proeve is gesteld komt overeen met de bestaande praktijk; Hoofdstuk VI: Bevat slotbepalingen. Dit zijn in grote lijnen de gedachten, neergelegd in de proeve van een regeling, die sprekers fractie aan burgemeester en wethouders aan biedt. De heer MENDES zegt het volgende: Mijnheer de voorzitter, Een facet van het culturele leven in onze stad, nl. de manifestaties in de schouwburg Concordia, en in het bijzonder de concerten, de toneel- en operavoorstellingen, toont beslist geen opwekkend beeld. Het bezoek aan deze manifestaties loopt voortdurend terug, zodat de betrokken organisatoren met steeds grotere financiële moeilijkheden te kampen hebben. Over de verdere ontwikkeling van dit belangrijke facet van het Bredase culturele leven ben ik zeer pessimistisch gestemd. Reeds enige jaren geleden heb ik in deze raad mijn bezorgdheid over deze ontwikke ling kenbaar gemaakt. Deze bezorgdheid was bij mijn ontstaan omdat ik geen voortgang kon bespeuren in het door de vorige wethouder van onderwijs en cultuur aangevangen werk tot instandhouding en uitbouw van de culturele sector in onze stedelijke samenleving. Mijn bezorgdheid is nu overgegaan in pessimisme, een pessimisme, dat zijn grond vindt in verschillende factoren, die ik zo dadelijk zal uiteenzetten. Ofschoon ik de beschouwing van uw college in het antwoord op het centraal rapport in zijn algemeenheid volkomen onderschrijf komt het beleid, dat u zich voor de komende jaren voorneemt te voeren, naar mijn mening zo laat, dat de teruggang zich in steeds sterkere mate zal voort zetten en het later de grootst mogelijke moeite zal kosten de in het moeras vastgelopen culturele wagen op de begaanbare weg te brengen, zo dit niet geheel onmogelijk zal blijken te zijn. De doeleinden van dit beleid hadden echter voor een belangrijk deel reeds gerealiseerd kunnen zijn indien uw college in de achter ons liggende jaren gestadig het werk, dat in 1953 was begonnen, had voortgezet. Na 1956/1957 is er aan de verdere opbouw van de culturele sector niets van enige importantie meer gedaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 192