19 JANUARI 1962
195
dering oogsten. Wat de fractie van de K.V.P. betreft, men gaat wel
altijd met de voorgestelde subsidies akkoord, maar ik heb van die zijde
toch vrijwel nooit een hartelijk woord van bemoediging ter stimulering
van het gemeentelijk cultureel beleid vernomen. Wel herinner ik mij
dat tijdens de vorige begrotingsbehandeling de heer A. C. Bastiaansen
een poging heeft gedaan een herverdeling van de culturele subsidies te
bewerkstelligen ten gunste van de amateuristische kunstbeoefening en
ten nadele van de beroepskunst. Ook hier dus in feite een pleidooi voor
een teruggang op de pas ingeslagen weg.
Het culturele leven in een stad van meer dan 100.000 inwoners, mijn
heer de voorzitter, wordt niet beoordeeld naar de harmoniekorpsen,
zangverenigingen en drumbands ter plaatse, hoe waardevol overigens ook,
maar naar de daar aanwezige schouwburg- en concertaccommodatie en
de daar plaats vindende beroepsmatige kunstbeoefening.
En nu de plaatselijke pers.
Het carnavaleske geschrijf in een plaatselijk advertentieblad laat ik
daarbij maar buiten beschouwing. Ik ben er mij van bewust dat het
spreken over de faits et gestes van de dagbladdirecties een delicate
zaak is. Ik waag het er echter maar op.
Allereerst wil ik dan mijn erkentelijkheid betuigen aan het adres van
het dagblad „De Stem" voor de wekelijkse rubriek, waarin op uitvoerige
en deskundige wijze de culturele evenementen van de komende week
worden aangekondigd. Dit is een positieve en waardevolle bijdrage ter
stimulering van de belangstelling voor het culturele leven in onze stad.
Over de kunstkritieken ben ik echter heel wat minder enthousiast. Een
enkele voorbeeld en wel met betrekking tot de concerten van het Bra
bants Orkest. Een recensent klaagt er voortdurend over dat het Brabants
Orkest geen piani, laat staan pianissimi kan spelen. Maar heeft deze
recensent zich wel eens afgevraagd of misschien de akoestiek van de
Concordiazaal de klank van het Brabants Orkest ongunstig beïnvloedt?
Komisch doet het aan dat de recensies dikwijls beginnen met de con
stateren dat er weinig publiek aanwezig was. Maar wat wil men, het
publiek zal zich na het lezen van een slechte recensie beslist niet aan
gemoedigd voelen om een volgend concert bij te wonen. Het een is het
logisch gevolg van het ander. Over smaak valt niet te twisten. En een
recensie is ook maar de mening van één meneer. Maar ik vind dat er
in het algemeen van de recensies weinig uitgaat ter stimulering van
het culturele leven in onze stad. Hoe men elders in ons land over
dit orkest oordeelt moge blijken uit een recente beoordeling in Het
Parool, een blad dat beslist niet pro-Brabants is. De recensent is de
bekende musicoloog en componist Lex van Delden. Het Brabants Orkest
valt de laatste jaren ieder seizoen de vererende onderscheiding ten deel
in het Concertgebouw in Amsterdam een concert te mogen geven in
plaats van het Concertgebouworkest.
Lex van Delden schrijft hierover o.a.:
„Wederom heeft het Brabants Orkest o.l.v. Hein Jordans Amsterdam
een daad van artistiek belang voorgezet.
De eerste symfonie van Mahler kan (gelijk alle symfonieën van deze
meester) als een krachtproef worden beschouwd voor elk orkest dat niet
van de orde van het Concertgebouworkest of Residentieorkest is. En
het was dan ook een verrassing van belang te kunnen constateren dat
het Brabants Orkest in alle opzichten in staat bleek de moeilijkheden
ervan het hoofd te bieden.
Het kwam mij bovendien voor dat Jordans over het instinct beschikt
om de grillige nervositeit van de door sombere bewolktheid besmette
idylle der eerste drie delen even raak te treffen als de getergde uit
barstingen van de finale, die uiteindelijk de rust van een andere wereld