19 JANUARI 1962 201 niet meer werken, het leven plotseling anders is geworden. Er ontstaat een leegte in hun leven. Eerst ging men op een bepaalde tijd naar zijn werk, men kwam op een bepaalde tijd thuis, genoot in de latere jaren een bepaalde vakantie. Men is ontslagen, oud en daardoor wordt de levensgang anders. Als regel zal de 65-jarige bejaarde zich in moeten stellen op een geheel andere levenswijze, financieel en ook innerlijk. Vandaar dat er op particulier initiatief organen zijn gekomen in de vorm van bejaardenbonden om deze mensen te helpen en bij te staan. Ook de overheid kan in deze een taak hebben. Er kan en moet samenwerking zijn tussen ons beiden om de bejaarden te helpen. Spreker wil niet in gaan op de wijze waarop de zelfstandigheid voor de bejaarden moet worden behouden. Door een goede vrije tijdsbesteding zal getracht moe ten worden het gevaar van fovcrccnstcmming^ zoveel mogelijk te voor komen. Spreker heeft met genoegen geconstateerd dat de wethouder in de sporen van zijn voorganger is getreden. Hij vraagt het bejaardenwerk te blijven steunen opdat dit maatschappelijke werk doorgang kan blijven vinden. Voorts vraagt spreker aandacht voor de financiële positie van verschillende bejaarden. In dit opzicht zijn er na de oorlog al verschil lende sociale voorzieningen getroffen. De a.o.w. heeft in niet geringe mate bijgedragen tot verbetering van de materiële welstand van de be jaarden. Het is echter wel zo dat men zonder aanvullende inkomsten niet van deze uitkering kan leven. Nog niet ieder heeft aanspraak op een bedrijfs- of ondernemingspen sioen. In dergelijke gevallen is er een aanvullende uitkering van de dienst voor sociale zaken. Op deze wijze wordt een draaglijk inkomensniveau bereikt. Spreker heeft kennis genomen van het voornemen van de mi nister van sociale zaken om de a.o.w.-uitkeringen te verhogen. Is het niet mogelijk, degenen die een aanvullende uitkering krijgen, niet te korten op grond van deze hogere uitkeringen. Op deze wijze zou aan de intenties van de minister worden tegemoetgekomen. Wethouder VAN BOXTEL is bijzonder erkentelijk voor de woorden van lof, aan het adres van burgemeester en wethouders gericht inzake de bejaardenzorg. Spreker kan verzekeren, dat in de regelmatige be sprekingen met de commissie voor de bejaarden de gedachten van de heer Van den Eeden volledig als uitgangspunt worden genomen. Er zijn nog enkele knelpunten die acuut onder het oog zullen worden gezien. Enkele suggesties liggen reeds op sprekers bureau. Getracht wordt de hulp aan de bejaarden nog ruimer te zien dan de laatste jaren het geval is geweest. Er zullen meer aspecten in worden betrokken. Wat betreft de verhoging van de a.o.w.-uitkering kan spreker de heer Van den Eeden geruststellen. In het bestuur van de B.Ï.M.Z. is besloten deze verhoging volledig door te doen werken en deswege geen korting toe te passen. VOLGNUMMER 672. Mevrouw DE BONTE zegt het volgende: Uit uw antwoord op een vraag in het centraal rapport betreffende de bejaardenpaviljoens heb ik gezien, dat het aantal bezoekers aan deze paviljoens nog al behoorlijk is, waaruit dus blijkt, dat ze wel aan hun doel beantwoorden. Op de vraag in het centraal rapport of er niet meer van deze paviljoens moeten komen, antwoordt U, dat U van de nood zakelijkheid of wenselijkheid hiervan niets is gebleken. Noodzakelijkheid is nog wat anders dan wenselijkheid. Ik ben nl. van mening, dat die wenselijkheid er toch zeker wel is. Bezien we de cijfers in de Bejaardennota over de verdeling van het aan-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 201