16 MEI 1962.
296
ren, maar toch ook ORANJE.
Nu is het wel zo, dat U voor deze onderscheiding moet worden
voorgedragen en dat wordt dan gedaan door personen, die Uw ver
dienstelijk werk - buiten Uw gewone bezigheden om - waarderen,
maar uiteindelijk is het toch H. M. de Koningin, die door haar
handtekening Uw benoeming heeft bekrachtigd. Zonder die hand
tekening gaat het nu eenmaal niet, want het is een Koninklijke
onderscheiding, aangezien het Hare Majesteit behaagd heeft U te
benoemen.
Daaraan zult U telkenmale moetendenken als in den vervolge
het WILHELMUS - ons volkslied - wordt gespeeld of gezongen. Ik
hoop, dat U dit volkslied in alle eerbied zult willen aanhoren en
de eerste twee regels van het zesde couplet van ons mooie WIL
HELMUS tot de Uwe wilt maken.
MIJN SCHILD EN DE BETROUWEN,
ZIJT GIJ, O GOD, MIJN HEER.
De heer VAN BUNEN brengt op de allereerste plaats Hare Ma
jesteit de Koningin in het openbaar dank voor de hem verleende
onderscheiding. Hij meent echter zelf dat hij door zijn simpele
verdiensten niet in aanmerking voor zo'n onderscheiding moet ko
men.
Door de burgemeester is bij de uitreiking gezegd dat, en hij
spreekt ook voor de heer Van Gisbergen.de onderscheiding is ver
leend voor het werk in de raad verricht. Het verrichten van dit
werk vindt hij, gezien de prettige samenwerking in de raad op
zich niet zo'n verdienste, dat dit het verlenen van de onderschei
ding zou rechtvaardigen. Hij zal trachten de onderscheiding met
ere te dragen en te gaan verdienen.
Hij dankt diegenen die hem hebben voorgedragen en hun best
hebben gedaan de onderscheiding te verkrijgen. Hij dankt tevens
voor de hartelijke woorden van de voorzitter en de heer Minder-
houd. Hij zal steeds trachten te leven naar het door de heer Min-
derhoud geciteerde 6e couplet van ons volkslied.
De heer VAN GISBERGEN sluit zich volkomen aan bij hetgeen de
heer Van Bijnen heeft gezegd en zal dus niet in herhaling treden.
Hij dankt de voorzitter en de heer Minderhoud voor hun gelukwen
sen. Hij hoopt zijn onderscheiding nog jarenlang te dragen en dat
de raad hiervan getuige moge zijn.
Hierna wordt overgegaan tot behandeling van de agenda.
NOTULEN.
1. De heer RATTINK vraagt in de 3e alinea, 4e zin op blz. 260
de woorden "de moderne opleiding bestaat" te wijzigen in "de
moderne opleiding zal in de toekomst bestaan".
De heer VAN WERKHOOVEN verzoekt in de le alinea van pa
gina 288 "ouder pand" te veranderen in "ander pand".