Voortzetting van de vergadering van
17 januari 1962
De VOORZITTER heropent de vergadering te 20.00 uur en stelt
aan de orde de behandeling van de gemeentebegroting voor 1962.
De heer VAN BIJNEN zegt het volgende:
Mijnheer de voorzitter,
Zoals gebruikelijk wil ik beginnen met de waardering van onze fractie
uit te spreken voor de wijze waarop u, mijnheer de voorzitter, onze ver
gaderingen in het afgelopen jaar hebt geleid, voor het wijze beleid van
het college van burgemeester en wethouders en voor het vele werk dat
verzet is door uw college, bijgestaan door de hoofden van dienst en hun
personeel, alsmede aan het secretarie-personeel.
Een speciaal woord van dank wil ik wijden aan de notuleurs die ook
dit jaar weer zonder moderne hulpmiddelen met dezelfde akoestiek
in de vergaderzaal het gesproken woord van de diverse raadsleden, op
voortreffelijke wijze gekuist, hebben weergegeven.
Ik acht het gepast hierbij nog even stil te staan bij het overlijden van
de heer De Jongh, die zo lange jaren op prettige en accurate wijze de
raadsvergaderingen heeft genotuleerd en de raadsleden met raad en daad
heeft bijgestaan. Posthuum dankt onze fractie deze goede ambtenaar voor
zijn aan de gemeenschap bewezen diensten.
Noch politieke promoties noch droeve gebeurtenissen hebben, Gode zij
dank, wijziging gebracht in het college van burgemeester en wethouders,
gedurende de loop van dit zittingsjaar.
Mijn fractie acht dit een gelukkig feit, omdat uw college in de loop
van dit jaar de kans heeft gekregen op elkaar ingespeeld te raken en in de
gelegenheid was betere coördinatie in de werkzaamheden te brengen,
waarvan naar ik meen, de begroting 1962 een duidelijk beeld geeft.
De nota van aanbieding, voorzien van de nieuwe financiële verhoudings
wet 1960 en de daarbij geleverde toelichting, aangepast aan onze begroting,
en last but not least de investeringsnota geven de raadsleden een duidelijk
beeld van de bedoelingen van uw college en inzicht in het door u voor
gestelde beleid.
Een dergelijke inleiding van de begrotingsdebatten zou bijna een ver
zadiging van de vraaglust van de raadsleden doen veronderstellen, doch
het centraal rapport en uw antwoord daarop geeft niettemin een heel
ander beeld en ik meen dat dit juist is.
Zeker is echter dat door deze wijze van voorbereiding het mogelijk
is dat de fractie-voorzitters zich tot het bespreken van de grote beleids
lijnen kunnen bepalen.
Uw antwoord is zelfs zodanig opgesteld dat in het algemene gedeelte
telkens verwezen wordt naar de hoofdstukken en naar de investeringsnota.